Aart van Zoest (1930) [aartvanzoest.nl]:
Officieel geldt het (beeldhouwwerk) als Monument voor Anthony Winkler Prins. Ik kom er vaak langs, kijk er naar en ontkom dan vrijwel nooit aan gemengde gevoelens, die gevoed worden door mijn vooroordelen en door wat ik aan gegevens heb omtrent de ontwerper.
Door mijn geest woelt een worsteling tussen weerzin en welwillendheid. De weerzin spruit voort uit wat mijn ogen zien aan koele kaalheid. Het staal waarvan het beeld gemaakt is hard en meedogenloos, als het mes van de guillotine. De vorm is saai door de herhaling van de opgestapelde ronde schijven. Wat me vooral stoort is de afwezigheid van iets menselijks. Ik verlang van kunst dat ik ontroerd word.
Ik heb van bevriende kunstenaars gehoord dat de maker, André Volten, een beminnelijk, zachtmoedig mens was. Dat is één. Ten tweede is het beeld een eerbewijs aan Winkler Prins, een Nederlander die we dankbaar mogen zijn voor de vele weldaden die hij ons, zijn landgenoten, bewezen heeft.
Het beeld staat daar niet onvriendelijk te zijn. Het parkje is alleraardigst met zelfs een spuitende waterstraal bij een vijvertje. Dat verzacht de lelijkstrenge aanwezigheid van de Nederlandse Bank aan de overkant van de tramlijn.
Mijn sombere gedachten hebben er ook mee te maken dat ik dat plein nog heb meegemaakt voordat dat bankgebouw er werd neergezet. Er was toen een zogenaamde galerij waar allerlei leuke winkeltje op mensenmaat waren te vinden. Maar ja, wat is architectonisch nog op mensenmaat vandaag de dag?”
Ik kan niet precies achterhalen wanneer hij deze tekst op internet geplaatst heeft. Maar het is een schoolvoorbeeld van hoe de waarneming verloopt bij ons mensen.
Ik ben me altijd bewust van het verloop, dat sterk doet denken aan hoe mensen elkaar in de wereld tegemoet treden, dat gaat ongeveer als volgt:
1) De eerste keer is een ‘ontmoeting’. Een omzichtige verkenning die nog in het midden laat of er een vervolg komt. De verkenning is vooral gebaseerd op gevoel, dat op zijn beurt weer is gebaseerd op vroegere ervaringen.
2) Als de ontmoeting positief verloopt en de nieuwsgierigheid naar de ander toeneemt, volgt een gesprekje met heel vaak vragen als ‘wat doe jij’ of ‘wat is jouw reden om nu hier te zijn’ of ‘wat vind jij hiervan’ (over wat of wie we nu zien of tegenkomen). In dat gesprekje proberen we op gelijke voet te komen en onderzoeken we of we het met elkaar eens zullen worden.
3) Als er ‘een klik’ is, een over- en weer- erkenning en waardering van elkaars belangstelling, kan het gesprek zich verdiepen en kunnen de verschillen in opvatting besproken worden.
4) Eenmaal zover kan de ontmoeting bij deze gelegenheid of later uitlopen op een omhelzing, die een bevestiging is van de relatie met elkaar, of een respectvol handen schudden, zelfs als de ontmoeting een besef heeft opgeroepen van gemengde gevoelens.
5) Tot slot kunnen we eenmaal thuis, na de ontmoeting, aan anderen onze ontmoeting vertellen en misschien zelfs op zoek gaan naar nog meer informatie over die persoon.
6) De vakidioten onder ons, zoals ik, zullen dan nog willen onderzoeken of hun eerdere gevoelens wel terecht waren en recht doen aan de persoon of het beeldhouwwerk.
Aart is eerlijk. Hij steekt zijn gevoel niet onder stoelen of banken. Hij spreekt met zijn vrienden over het beeldhouwwerk en over de maker. Hij onderzoekt of hij zijn gevoelens moet bijstellen. Maar het beeld is te sterk. Hij voert er ook niet echt een gesprek mee.
Zijn ‘worsteling tussen weerzin en welwillendheid’ blijft in stand. Een respectvol handen schudden zonder dat het een omhelzing wordt.