Tentoonstelling
Laten we dus gewoon het park betreden en kijken wat we zoal tegenkomen. We lopen vanaf het bezoekerscentrum langs het water, evenwijdig aan de Zijpendaalseweg. Daar ontmoeten we ons eerste kunstwerk. Drie kleurrijke, gigantische dekens (El Anatsui: sheets, lakens) liggen uitgespreid over grote rododendronstruiken aan de rand van het park. Wat zal het wegen, één zo’n deken? Overleeft de grote bloemenstruik dit wel? De dekens zijn gemaakt van ontelbare, precies even grote, puntige rechthoekjes van blik, die met twee koperdraadjes aan het naastliggende blikje zijn genaaid. Elk blikje vier minieme koperdraadjes. Het platslaan van de duizenden blikjes in precies dezelfde vorm moet enorm veel tijd hebben gekost. En het aan elkaar monteren met al die kleine koperdraadjes nog meer. Wat een werk, wat een geduld, en wat een nauwgezetheid. Allemaal gelijkvormige eenlingen, van wie alleen de kleur verschilt. De Nederlandse architect H.P. Berlage zei ooit dat één individuele baksteen niets betekent, maar dat een massa bakstenen een gebouw maakt. Een echte Marxist, zo met zijn eigen gedachten over de waarde van het individu in de massa: we komen pas tot belangrijke daden in saamhorigheid. Het is enigszins beangstigend en doet denken aan ‘the matrix’, en aan mislukte communistische experimenten. Maar de kleuren van deze dekens zijn vrolijk en optimistisch. Is het ongepast om in een platgeslagen blikje de eenling te herkennen, en in de dekens de mensheid, die uitgespreid ligt over de wereld, in enorme gemeenschappen, kleurrijk en onderscheiden?
We lopen verder noordwaarts langs de beek en komen bij het beeld Ningen-Kokuho, (levende schat) van de Japanner Yasue Maetake. Op een klein grasveld ligt een zwarte spiegelende ovalen plaat. Daarop zijn voorwerpen gedrapeerd, met elkaar verbonden door aluminium staken en statieven, dwars door een open kamerschermkozijn. Het lijkt op een skelet van een draak met vliegers aan het uiteinde van vleugelarmen en een samouraizwaard als hoofd. Omdat de dierlijke vorm in de grondplaat gespiegeld wordt, lijkt hij ook in de wolken te vliegen, en tegelijk in de vlucht gevangen door het raamwerk. Japanse voorwerpen, met symboliek over de natuur (draak) tegenover de cultuur (kozijn) en het samoerai zwaard dat is voorbehouden aan een elite. Door de opstelling met het kozijn lijkt het een inkijk in een kamer zonder wanden, met daarin de verzameling van één mens. Een verzameling die misschien gaat over bewondering.
Iets verder naar het noorden, bij de rand van de vijver, midden tussen een groep eerbiedwaardige bomen, staat een groot houten podium opgesteld. Op het podium zitten twee rijk uitgedoste, zwarte mannen tegenover elkaar. Ze zijn door de Kameroense kunstenaar Joseph Sumégné opgebouwd uit afval van onze welvaart: rubber, houten planken, stukken ijzer, autobanden, koperdraad, steentjes, blik en kralen.
Ze zijn gevangen in een intensief moment van betogen, ze gesticuleren, en zijn volledig op elkaar gericht. Tussen de twee levensgrote poppen ligt op het podium een wereldkaart, waaruit een antenne omhoog rijst, die met draden aan de omliggende bomen is verbonden. Tegen een aantal van de bomen om het podium heen, hangen net zulke gebeeldhouwde figuren als de zittende mannen. Ze houden het gesprek op het podium in de gaten. Is het een debat, of een strijd? Gaat het om gelijk hebben, of om de verdeling van de aarde? De wachters in de bomen houden toezicht op het podium, maar ook op ons, zodat we het gesprek niet zullen verstoren. De vindingrijkheid die de samengestelde delen verraden is overweldigend en ontroerend tegelijk: we bevinden ons in een gedroomde situatie waar het gesprek voor oplossingen gaat zorgen, en wapens niet te bekennen zijn. Met verontrusting denk je aan de recente geschiedenis van Robert Mugabe en zijn tegenstrever Morgan Tsvangirai. Kunnen zij de grandeur van geweldloosheid aan?
We hebben nu pas drie beelden gezien: twee Afrikaanse en één Japans, die daarmee de hele afvaardiging in deze tentoonstelling vormen uit Azië en Afrika. Als je dit zo ziet, moeten die culturen nog een enorme rijkdom voor ons in petto hebben. Rijkdom in de zin van onderwerpbehandeling, vormentaal en materiaalgebruik.
Internationale Sculptuur
Is het Anna Tilroe te doen om een gemeenschappelijke beeldentaal die over de hele wereld gesproken wordt, of gaat het haar juist om regionale accenten die iets benadrukken over onze eigen manier van kijken? Want ze moet iets speciaals voor ogen hebben met deze drie kunstenaars die van ver buiten Europa komen. Dat ze onze ogen openen, en ons anders laten kijken? Dat er zoiets bestaat als wereldkunst?
Verder langs de vijver wandelend ontmoeten we naast een beekje onder een weelderig bladerdak een van de mantrastenen van de Braziliaanse Ana Maria Travares. Geïnspireerd door de klaterende beekjes in het park Sonsbeek, bracht zij in kaart hoe op de Veluwe allerlei beekjes stromen en opwellen. Onder de aarde van Sonsbeek bespeurde zij vijf oude sprengkoppen, door mensen gegraven putten, om de waterloop te beïnvloeden. Zij legde haar mantrastenen precies daar boven. Op elke steen staat Desire, Deserve, Delight, Still Life, Sparkling Water, Still Water, Sparkling Life opgemaakt in een vloeiend lettertype, dat met concentrische, precies sluitende cirkels, van roestvrij staal is aangebracht rond een spiegelende, roestvrijstalen stip: klaterend als water is de tekst te lezen die in zichzelf een spiegelend ritme vormt van de elkaar afwisselende bezwering water en leven. Grandeur van menselijke inventiviteit beeldend verwoord.
Weer verder langs de oever staan vier bronzen borstbeelden van vroegere despoten in het water. Hoewel ze niet gelijktijdig leefden, zijn ze hier bij elkaar geplaatst en bespugen elkaar met vijverwater, in een gorgelend waterballet. Elke oprisping is raak, onontkoombaar en terecht: tegenover de innerlijke waarde van Sumégné’s notabelen, zijn deze heersers afstandelijk, bruut, machtswellustig en akelig bekend. Eén van de koppen stelt Generalissimo Franco voor en het is duidelijk dat de Spaanse kunstenaar Castillo, die deze groep heeft gemaakt, hiermee een bitter commentaar levert op de zogenaamde grandeur van dictators.
Het eerste uur van een wandeling die zeker vier uren in beslag zal gaan nemen, zit er op. De onderwerpen die we nog zullen ontmoeten lijken divers, ik noteer in mijn ‘bezoekersgids’:
de relatie tussen oog en geheugen is verantwoordelijk voor onze individuele beeldbank (Warmerdam), een boom uit de grond getrokken, met grandeur in leven gehouden (Francois), man-kind-vrouw-bijenkorven en gouden bakermand met grandeur in stand houden van de leefgemeenschap (Creten), menselijke draagkracht én overbodig zwoegen (Wilks), ‘waarde’ in de dingen zelf (Adipurnomo en Jaarsma), de boom der wijsheid schraagt het hoofd (Pondick), kluizenaar, lijden en compromisloos(Monahan), veerkracht (Simons), woorden geven de wereld hun betekenis (Boshoff), laat los en vind jezelf niet zo ontzettend belangrijk (Séchas), dromen en omhoog reiken (Aladogan), een spel spelen doe je om jezelf te ontdekken (Condon), een genie komt nooit alleen uit zichzelf voort, (Houwelingen), zoeken en de wil om te zoeken is onophoudelijk (Houseago), rolpatronen (Schnitger), over het voortbestaan van de groep (Roberts), de ander als leidend beginsel (Hurkmans), ecocity lost alle problemen op(Saraceno) en tenslotte: een kroon voor de hele mensheid (Othoniel).
Al die zinnen zijn mij door de beelden aangereikt, en al die zinnen worden onderbouwd met een veelheid aan materialen: videofilm op doek, boom op statief, goud op brons, jute op hout, graniet op gras, schimmel op tuingereedschap, roestvrijstaal over ijzer, gips over piepschuim, motor in boom, plastic in takken, namen in steen, zonnecellen op doek, verf op uitgehakt hout, kinderkleertjes, glas. Materialen die de beeldende kunst van de late twintigste en vroege eenentwintigste eeuw zich heeft toegeëigend uit ons dagelijkse bestaan, om haar zeggingskracht te onderstrepen. Vergankelijkheid, tijdsbewustzijn, eeuwige beweging en reflectie op onze plek in de wereld, hier in dit 19e eeuwse sprookjesachtige park.
Figuratie
Omdat de blikken dekens van El Anatsui verwijzen naar spreien en lakens, zou je het werk ‘figuratief’ kunnen noemen. Maar je kunt het ook opvatten als niet-figuratief werk: gewoon mooie, kleurrijke patronen.
Niet-figuratie is in deze tentoonstelling nauwelijks aanwezig, en dat valt op. Als ik het streng opvat: ‘figuratief is die kunst waarbij de vorm verwijst naar een herkenbaar voorwerp’, is bijna elk beeld figuratief. Dat is uitermate belangrijk: het betekent dat in deze tentoonstelling de kunst unaniem heeft gekozen voor haar relatie met onze wereld, in plaats van zich te beperken tot de eigen verschijningsvorm. Ruim de helft van de beelden neemt zelfs het menselijk lichaam als uitgangspunt. En bijna al die beelden gaan over de relatie van de ene mens ten opzichte van de andere, of ten opzichte van ons, de toeschouwer. Betrokkenheid bij ons samenleven moet wel het uitgangspunt zijn geweest van curator Anna Tilroe, waar wat zegt dat dan over ‘grandeur’.
Grandeur
Er zijn ook beelden te zien die het idee ‘grandeur’ op de hak nemen, zoals de pakezeldraaimolen van Stephen Wilks, of die grandeur buiten de mens leggen, zoals het mysterie-van-de-vruchtbaarheid schimmelhuisje van Steiner & Lenzlinger, of aan het idee grandeur lijken te verzaken, zoals de rouletteschilden van Serge Onnen.
Wat is dat dan, grandeur? Volgens Tilroe in de bezoekersgids: ‘het verlangen dat iedereen kent: het verlangen je dagelijkse beperkte zelf te overstijgen. Over dat verlangen, de strijd, het conflict en de droom die erbij horen, vertelt deze tentoonstelling’. Maar hoe precies zien we aan de beelden, dat elk, zoals Tilroe zegt, ‘het streven naar menselijke grandeur verbeeldt?’ Wat vertellen de dekens van El Anatsui ons over die Grandeur?
Het antwoord is niet makkelijk te vinden, en als de beelden zomaar ergens zouden staan, werd het misschien nooit duidelijk. Maar nu wordt de betekenis geopperd door de samenhang binnen de tentoonstelling. ‘Je dagelijkse beperkte zelf overstijgen’ doe je vooral in relatie met de ander, dus: weet dat zonder jou, blikje, en zonder jullie allemaal, blikjes, deze dekens niet mogelijk zouden zijn. Dat zonder samen een gemeenschap te vormen, de wereld niet door de mensheid gekleurd kan worden. Dat échte grandeur wil zeggen: niet ík, maar ík temidden van, ík als deel van.
Als je zo naar de tentoonstelling kijkt, zie je opeens hoe alle beelden praten over onze plek op de wereld, en over hoe wij daarmee, en met elkaar, omgaan. Er is het individu en de gemeenschap, de verstotene en de zonderling, de geheimzinnige en de zoekende, de beschouwende en de spelende. Er is het zichtbare systeem achter de samenleving, en het gevecht om het voortbestaan van de gemeenschap. Niet een definitie van grandeur, maar tal van verschijningsvormen worden door de beelden zichtbaar gemaakt.
Moraal?
Verschuilt er zich een uitgebreide moraal achter de tentoonstelling of laat ik me meeslepen door Tilroe’s uitgesproken ideeën? Natuurlijk is alle kunst betrokken op de samenleving. Alle kunst wordt gemaakt door mensen die met beide voeten midden in onze wereld staan. Niemand – en dus ook de kunstenaar niet – kan zich onttrekken aan de werkelijkheid die wij samen bewonen: iedereen heeft gehoord van Mugabe, ‘global warming’, en het gastland van de Olympische Spelen. En iedereen droomt er wel eens uit weg.
Deze tentoonstelling wil dat kunst heilzaam is, net als de vroege kunst uit de 20e eeuw dat wilde. Iets minder drammerig misschien, schijnbaar luchthartig soms, maar wel degelijk belerend: kijk, er is nog toekomst mogelijk. Zonder optimistisch geloof in ‘kunnen overstijgen’ bestaat er geen grandeur. Deze tentoonstelling gaat niet over hoe grandeur bereikt wordt, maar wel over de uitwerking ervan.
Kijk zelf maar.
Hoorn 04-08-2008 (2024 woorden)