Chillida’s terracotta's zijn onweerstaanbaar in de witte kunstmatige hallen van de Fondation Maeght en in die van het Duitse Insel Hombroich. Natuur, geordend en gebakken, de cultuur binnengebracht.
Het ‘wonen van de waarheid in het kunstwerk’ van Martin Heidegger schiet me nu te binnen. Waarheid en schoonheid gingen lange tijd met elkaar op. Rudy Kousbroek fulmineert zoals bekend vaker tegen Heidegger, die hij ‘gedaas’ verwijt. “Waarachtig”, schrijft hij, “dat wat filosofieën als die van Heidegger mogelijk maakt is niet een gebrek aan snuggerheid (een zekere intelligentie is Heidegger moeilijk te ontzeggen), het is een totaal en Teutoons gebrek aan humor. Een bladzijde Sein und Zeit neer te kunnen schrijven zonder erbij in de lach te schieten, dat heeft iets sinisters”. ( Rudy Kousbroek, (2011) Het Meisjeseiland, Uitg. Augustus, p. 126 e.v.)
Een zekere humor is Kousbroek niet te ontzeggen, maar hij heeft niet altijd gelijk. Heidegger spreekt rake woorden over wat het kunstwerk herbergt. En schoonheid, zo die er is, is het voertuig waarmee we naar het binnenste van het werk kunnen reizen. Zonder titel in de filosofie is het hautain om net te doen alsof je Heidegger begrijpt, maar zijn woorden zijn wel degelijk waardevol. Er is zeker iets in de terracotta's van Chillida, iets dat hen bewoont en dat schoonheid aan hun vorm heeft toegevoegd. Iets waardoor zij er zó uitzien en niet anders. Iets dwingends en onontkoombaars, dat je waarheid zou kunnen noemen, dat waar is, omdat het de schoonheid aanbrengt. Dat het kunstwerk bewoont, onopvallend en verhuld, door de uitwendige schoonheid, die als een lichaam de woning is voor de ziel.
Wat is schoonheid in Chillida’s terracotta's en wat is de ziel?
Aangrijpend is bijvoorbeeld het eenvoudige Lurra-G 194. Aangrijpend omdat het zo weinig is, bijna niets, zo toevallig, alsof het in de natuur gevonden is. De schepper heeft slechts even hoeven duwen om de vorm vast te zetten. En daarna heeft hij die haakse voren in het oppervlak gesneden, die het schoonheid geven en geheimzinnigheid, menselijke tekens tegenover natuur, of nee, ingreep in de natuur. Schoonheid als het weglaten van nadruk, als het tonen van noodzaak. Hier, onder de huid, net niet beroerd door het kerven, woont de ziel. Deze stele, deze kolomachtige kasteeltoren, dit bastion uit één stuk, herbergt de ziel waarom alles draait: de aarde. Ze is de aarde en balt die samen. Een oneindige verdichting van het hele universum is de ziel die deze aardvorm bewoont. Het is niet te beschrijven, er zijn geen woorden voor. Het is alleen maar te zien.
Zien is zintuiglijke voelen. Zien is gewaar worden. Zien is beseffen dat iets je binnenste nadert, onstuitbaar. Iets dat er is, ook al is het niet zichtbaar. Iets dat je binnenste wordt binnengebracht, onder de mantel van wat zichtbaar is. Iets dat deze terracotta in je doet plaatsnemen. De verdichting van al wat is. Misschien de waarheid.
Aangrijpend. Ontroerend. Lichamelijke ervaring achter het zien. De ogen sturen niet, zo ontdekken niet, ze zijn slechts de poort naar binnen, het membraan waardoor buiten, binnen voelbaar wordt.
Wat precies zichtbaar is valt nauwelijks te beschrijven. Woorden doen de zichtbare dingen altijd tekort. Ze kunnen op zijn best meedelen wat onze stemming oproept, hoe onze begeestering wordt gewerkt, wat het is dat ons meesleept. Dat is wat deze terracotta toont, zichtbaar maar niet zichtbaar, wel voelbaar. Oh, als dit beeld toch eens mijn huis kon zijn, hoe vol zou ik het dan bewonen. Nooit zou ik meer alleen zijn, want iedereen zou ik er binnen ontmoeten. Daarbinnen, in Lurra G-194.