De stronk moet wel heel kwetsbaar zijn, want hij ligt in deze vitrine als een onaantastbaar kunstwerk, dubbel beschermd op de wijze van Joseph Beuys, die vitrines in een museum aanwendde als bescherming in het kwadraat. Onaanraakbaar als sneeuwwitje in haar glazen katafalk, in een door ondoordringbare rozen omgeven kasteel.
Je bent niet de bevrijdende prins en dat stelt je teleur. Dit is niet wat je wilt. Je zou het werk even willen zien zonder hinderlijke spiegeling, zonder plexizweem tussen het blauwgroen en je ogen, je zou het willen ruiken en even, heel lichtjes maar, betasten, om te voelen of de verf al droog is en echt wel vast zit, of het mineraal zwaar is, of de bast ruw of glad is. Maar het transparante plastic is onvermurwbaar, vanzelfsprekend, want wat verleiden wil moet afstand scheppen.
Je bent op zoek naar iets nieuws. Naar iets wat je raakt. Zoveel teksten over Sjoerd Buismans fascinatie heb je al gelezen, zoveel groeiwijzen en fractals heb je al gezien, zoveel auteurs hebben al uitgelegd wat phyllotaxis betekent, dat je het werk niet meer onbevangen kunt zien. Dat moet een drama voor de kunstenaar zijn: weer met iets nieuws moeten komen, omdat het monster dat publiek heet, zo snel verveeld is. Veel sneller dan jijzelf, die je eigen publiek bent. Iets nieuws, dat ook jou als schepper verrast en mij als toeschouwer de woorden beneemt. Laat maar weg, kijker, al die eerder gelezen wijsheid, doe het nu maar zelf, verzin maar wat het is dat je ziet, want je kent het nog niet, je hebt zoiets nog nooit gezien. Ga de uitdaging aan.
Wat is er aan deze stronk te ontdekken? De wortels graven niet naar beneden, maar richten zich op in de lucht. ‘Viscum divi-divi’ heet hij, staat er op een bordje, ik zal thuis nazoeken wat dat betekent. Viscum schijnt in 2014 geboren te zijn, of gevonden of bewerkt, herbarium staat er, lak, hout, staal en plexiglas. Mijn moeder was altijd bezig met haar herbariums, dikke boeken, waarin tussen vellen papier bloemen en bladeren te drogen lagen en waar ze dan hun naam bijschreef. Als dit een herbarium is, dan is dit het eerste driedimensionale herbarium dat ik ooit ben tegengekomen, en dan is de Viscum divi-divi de eerste driedimensionale droogbloem die ik ooit heb gezien. Dat is nieuw.
Viscum is maretak, lees ik, en divi-divi staat voor de schuine richting waarin de divi-divi-boom op Curaçao, door de wind gedwongen, groeit. Een soort scheefgroeiende maretak zou dit beeld dan voorstellen. Wat betekent dat? De wortelstronk is afgegoten maretak, die normaal gesproken bolvormig alle richtingen tegelijk uitgroeit. Sjoerd heeft hem echter divi-divi opgedrongen. Want aan de uiteinden van de bronzen twijgjes van de maretak zijn bronzen buisjes gesoldeerd, allemaal ongeveer even lang, allemaal ongeveer in dezelfde richting wijzend, afwijkend van de normale groeiwijze van de maretak. Vreemd.
Wordt de kunstenaar hier opbouwwerker van de natuur? Matigt hij zich arrogant iets aan, dat niet in het vermogen van de mens ligt? Zijn ingreep is duidelijk: aan de uiteinden gaat de maretak eigentijds digitaal. In deze vitrine begint hij een beetje op een kreeft te lijken, die met honderd poten zonder scharen voortbeweegt, een wezen dat met tientallen voelsprieten de lucht besnuffelt, een oeroude tak die uitmondt in geconstrueerde techniek. Sjoerd Buisman, die het stoppen van de groei niet verdraagt, schuift de dood nog eventjes naar achter en vult de afgestorven tak aan met nieuw elan. Helaas overtuigen de buisjes niet: ze zijn te laat gekomen om het leven uit de tak tot zich te nemen en verder te groeien. Hier lijkt een les te leren: wat de natuur beëindigt vermag de techniek niet voort te zetten.
De kunstenaar beproeft de beperking. Lukte het voorheen nog om pompoenen te omsnoeren, bomen scheef te laten groeien, rozentakken te enten en sanseveria’s naar beneden te laten groeien: hier is de grens bereikt van wat de natuur zich laat aandoen.
Maretakken laten zich niet in slechts een richting dwingen. Maretakken laten zich niet met bronzen buisjes aanvullen. Maretak is een technische plant die leeft van wat anderen hem brengen. Hij zuigt niets uit de grond, maar uit zijn gastheer. Of Sjoerd met die wetenschap iets voorheeft weet ik niet. Ik zag dus geen wortelstronk, ik zag een takkenbos.
Waarschijnlijk wil ik wel, net als Sjoerd, dat er een ‘sculptuur’ overblijft. Niet een geconstrueerd kerst-takje van een hovenier, maar een werkelijk kunstwerk, dat mij aanspreekt in zijn ruimtelijkheid en meerlagige betekenis. Dat iets meedeelt over leven en wording, rijping en dood. Waren Sjoerds vroegere maaksels afhankelijk van de groei, - lees tijd -, nu hij gevonden natuur in brons giet, zet hij de tijd stil en aanvaardt de dood.
Wat rest is het verfraaien van het skelet.
Het is fijn zijn dat er een esthetisch genoegen aan te beleven valt, iets waarom ik deze stronk zou kopen en in mijn tuin zou plaatsen. Niet in een vitrine, maar gewoon, blootgesteld aan poepende vogels, die er hun zaadjes op kunnen plakken. Want het zou vooral fantastisch zijn, als zou blijken dat deze maretak terug natuur kon worden.