(Leestijd: 4 - 8 minuten)

Het werk staat in het midden van het atelier, voor een wand waartegen een deel van het oeuvre staat opgesteld. Daar componeert de kunstenaar de samenstelling van een vijftal tentoonstellingen, die hij nog voor deze zomer moet inrichten, in Antwerpen, Innsbruck, Maastricht, Delft en Den Bosch. Misschien gaat dit werk ook mee, maar dat is nog niet zeker, zolang het niet af is.
“Mag ik hier wat over schrijven?” vraag ik Nicolas.
“Zeker wel”, zegt hij vriendelijk, “dan heb je meteen mijn nieuwste te pakken. En waarschijnlijk ook wel mijn laatste met speelkaarten, want ik geloof dat ik daarmee nu wel heb uitgedrukt wat ik wilde zeggen”.

En met dat ‘uitdrukken’ is nogal wat aan de hand. Dat blijkt als je de kaarten beter bekijkt.

Ze zijn aan voor-en achterkant verschillend van kleur, iets wat zeker van belang is bij Dings, die ook nog steeds schildert en als schilder is opgeleid. De ene kant, laten we zeggen de voorkant, is voorzien van de originele opdruk, Aas, Boer, Koning, Vrouw, in een roodbruine kleur.
De afbeeldingen zijn monochroom. Daardoor doen ze verouderd aan, als met sepia behandelde foto’s. (Normaal zijn kaartspelen uitgevoerd in het bekende rood-wit-blauw-geel. (klik voor een foto).
De achterkant is nog opvallender veranderd: in plaats van de gebruikelijke symbolen ‘harten, ruiten, klaver, schoppen’ zijn er afbeeldingen aangebracht in een ‘Delfts’ blauw. Deze afbeeldingen lijken allemaal verschillend, maar dat is voorlopig niet zeker.

Op de foto van het totaal is wel goed te zien hoe wankel het hele bouwsel is. En wat moet trouwens die vergulde pijp daar? Die dwingt tot nog meer afstand houden, want hij lijkt de toren verder uit balans te brengen. Bovendien is bekend hoe breekbaar ‘stenen’ pijpen zijn. Waarom is deze verguld?

Niet alle pijpen zijn verguld. Het zijn er in totaal een stuk of negen (?), sommigen verguld, sommige van groen brons, sommige wit, als de oude bekende pijp. Dit ronde tafeltje met één poot, waarop de kaartentoren staat, hoort er als sokkel bij.
“Ja, natuurlijk,” zegt Dings, “dat is met opzet want het draagt bij aan het onzekere gevoel”. En dat betreft niet alleen die ene poot, maar ook het rond zijn van de toren.

Over het algemeen worden kaartenhuis gestapeld in één richting, als een soort éendimensionaal flatgebouw, waarbij het instorten ook aan één zijde begint en vervolgens het hele bouwsel omduwt als omvallende dominostenen.
Maar hier lijkt het rond-zijn bij te dragen aan een veel catastrofaler instorten, omdat de basis waarop de kaarten staan door de ronding veel kleiner is dan normaal en de kaarten nog minder steun hebben aan elkaar. De ring van liggende kaarten wordt immers steeds kleiner in doorsnee en de kaarten staan er nog maar voor de helft op.
Gelukkig blijkt bij nadere beschouwing dat deze toren bestaat uit ijzeren kaarten en bronzen pijpen, die allemaal aan elkaar gelast zijn. Daarmee is het instortingsgevaar gereduceerd tot nul. Maar het lukt de kunstenaar desondanks om het gevoel van onbestendigheid op te roepen en te laten voortduren. Waarom wil hij dat? Waarom is dit een ronde toren?

Niets hier is wat je verwacht: het kaartenhuis niet, de kaarten zelf niet, de kleuren niet, de combinatie met de pijpen niet en de grondstof van de kaarten en de pijpen zelf niet.
En er komt geen mens in voor.
De beroemde (kunst)filosoof Arthur C. Danto betoogt in zijn boek “Wat kunst is”: “Elk kunstwerk, als mijn veronderstelling juist is, belichaamt betekenis”1.
Is hier ook een betekenis te achterhalen?
De effen kaarten en die stenen pijpen roepen de sfeer op van lang geleden.

 
Dit schilderij Wachthuisje met soldaten, van Jacob Duyck, uit de Gouden Eeuw, toont een aantal overeenkomstige elementen: de kaarten, de pijp, het ronde blad waarop het spel gespeeld wordt. Het tafereel wekt de indruk of er door de schilder een foto gemaakt is, op het moment dat de derde man zich bij de twee kaartspelers voegde. Hun kleding en hun hoeden maken hen zeventiende-eeuws, zo sterk, dat Dings’ toren ook wel zeventiende-eeuws lijkt. Maar dan kaalgeplukt, niet zo overdadig en welvarend gekleed als deze drie heren.

Wat een ijdelheid. En wat een ijdeltijd. De titel van het schilderij spreekt van wachters, maar deze heren wachten nergens op, ze doden de tijd. Met het kaartspel dat nog steeds vooral middeleeuwse symboliek toont. En dat vaak gespeeld wordt om geld: in grote steden als Florence en Regensburg werd in de veertiende het kaartspel zelfs verboden.

Nicolas Dings is een getraind kunstschilder en kent dat werk zeker. Kijk maar naar zijn sculptuur Rechtvaardige Rechters, een zelfportret waarop een ander beroemd schilderij te zien is uit de middeleeuwen.

Afgezien van Duycks schilderij wordt ook de herinnering opgeroepen aan Breugels toren van Babel, in museum Boijmans van Beuningen. De overeenkomst met zijn kaartentoren zit in de talloze openingen die de constructie buitengewoon transparant en instabiel maken. Bovendien legt het de nadruk op het karakter van Dings’ toren: dat het een constructie is, een bouwwerk. Niet iets gevormd uit klei, of gehakt uit steen, maar een stapeling die zijn ordening ontvangt uit de eenvormigheid van het basiselement. Daarnaast wordt de belangrijkse verwijzing natuurlijk gevormd door de piramidale opbouw van het ronde volume, in feite een slim concept dat stabiltiteit waarborgt, doordat alle elementen naar binnen toe tegen elkaar aan leunen.

Toch is Nicolas’ toren vooral van onze tijd, ondanks de opzettelijke verwijzingen naar de Gouden Eeuw. Dat heeft te maken met de aandacht voor het bouwkundige detail en het basiselement, het weglaten van overdadige versielen en de nadruk op het functionele van de constructie, die we gewend zijn van ‘minimal’ artists als André Volten.
Het bouwwerk van Volten dat hier wordt afgebeeld is niet rond, en is daardoor nog wankeler dan Dings’ toren. De basiselementen, feitelijk zuiver vierkante  stukken H-Balk, zijn opgesteld in de enige drie mogelijke richtingen, horizontaal, haaks en verticaal. Net als bij de kaartentoren zijn deze elementen aan elkaar gelast, anders tuimelde het bouwwerk om.
Van bovenaf gezien hebben de plattegronden van beide torens veel met elkaar gemeen.

Het is intussen wel duidelijk: Nicolas Dings’ toren is opgebouwd uit ijdele vergankelijkheid. Hij lijkt zich af te vragen of de beroemde Gouden Eeuw wel zo’n gouden tijd was. Het werk spreekt zich daar niet heel erg positief over uit: het systeem dat toen opgetrokken werd, was wankel, doordrenkt van tabaksrook uit breekbare pijpen. Over die pijpen ligt nu een laagje vernis, om hun zwakte te camoufleren. De ineenstorting is als bij elk kaartenhuis nabij, en zal hoe verwacht ook, toch nog plotseling gebeuren. De basis is onzeker, de toren is opgebouwd uit een kansspel.
Tenslotte wordt de laatste hoop de bodem in geslagen, als duidelijk wordt dat al het Delfts blauw bestaat uit Tattoo-afbeeldingen. Pin-ups en doodskoppen uit de twintigste eeuw zijn de onderleggers, waarop alles rust. Emblemen die wijzen naar de basis van onze welvaart: de koopvaardij, waar tatouage gemeengoed was en is. Maar niets is zo vergankelijk als de huid van de mens, ook al wordt het verlangen naar schoonheid er met een naald in geëtst.

Wat er over moet blijven, afgezien van al die mogelijke betekenissen, is een sterke sculptuur. Een voorwerp om met plezier naar te kijken, dat nieuwshierig maakt. Het geeft zijn geheimen niet meteen prijs en verbergt, als een oud-Nederlands kunstwerk uit de Gouden Eeuw, zijn zedepreek onder de oppervlakte. Maar hoe eigentijds ook, het karakter is herkenbaar en Hollandser kan het niet. Nicolas Dings staat in de Gouden Eeuw én in onze eigen tijd: zijn kunst overbrugt de tijd. Met verve.


1) Arthur C. Danto (2013) What art is  Yale University Press New haven & London p.50

(Als u op de foto's hieronder klikt, ziet u een vergrote versie)


Zie ook eerdere artikelen over Nicolas Dings op het weblog van Mandarte:

http://www.mandarte.nl/weblog/item/1015-januari-2011-kunst-van-de-dag-9#.VNyywS6n2H4
en
http://www.mandarte.nl/weblog/item/942-nicolas-dings-in-beelden-aan-zee#.VNyx7S6n2H4

1000 Resterende tekens