Homenaje a Bach 1996
Eduardo Chillida
Terracotta H= ca. 40 cm
S. Sebastian, Chillida Leku
Een boek. Voor het raam. Net op tijd, nog even gezien, voordat we naar buiten stapten, de museumboerderij van Chillida Leku uit, de druilerige winterregen in. We hadden geluk met het weer. Niemand in het park te zien, de boerderij voor ons alleen, lichtgrijze motregen die de sculpturen op hun best uitlichten. Foto’s uit San Sebastian zijn meestal gemaakt in de zon, maar die schijnt slechts een paar weken per jaar, daar aan de golf van Biskaje, waar het net zo vaak druilt als in Engeland, of bij ons. Foto’s uit San Sebastian toveren ons daarom een verkeerd beeld voor, niet het licht waarin Eduardo Chillida doorgaans werkte.
Het is fijner nu en zachter en vooral genuanceerder. Het licht glijdt van links naar rechts over de omslag van dikke, roodbakkende chamotteklei, donker aan de rug, oplichtend in de scherpe, gebogen vouw van de kaft en met zachte schaduwen naar de rand toe, diepzwart in de sneden van de ingekorven compositie. Kerven die de beide stemmen volgen die Bach schreef, als een duet samen opgaand, een enkele ronde figuur makend tegenover een dubbele, samen terugkerend op een hele terts, voordat de bovenste nog eenmaal ontsnapt in de hoogte. Pure schoonheid, als de partituur en de uitvoering van het ‘Wir eilen mit schwachen’ in Bachs cantate BWV 78, intuïtief zonder twijfel, puur, zuiver, krachtig, onontkoombaar en virtuoos in het duet, “ach heer, hoor toch hoe wij onze stem verheffen om u om hulp te vragen”:
‘Wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten,
o Jesu, o Meister, zu helfen zu dir.
Du suchest die Kranken und Irrenden treulich.
Ach höre, wie wir
die Stimmen erheben, um Hülfe zu bitten!
Es sei uns dein gnädiges Antlitz erfreulich!
Ik citeer even uit de sympathieke tekst van Eduard van Hengel :
“Extreem contrasterend met dit ingewikkelde openingskoor volgt in (2) een bekoorlijk duet voor sopraan en alt, één van Bachs populairste stukken en van een on-Bachse lichtvoetigheid. Het volgt zonder overbruggend recitatief, het scherpe contrast is dus uitdrukkelijk beoogd. Hoewel de instrumentale begeleiding beperkt blijft tot de continuo-groep is het geen eigenlijke continuo-aria, want het continuo is gesplitst en op twee balken genoteerd: de violone stapt in rustige kwartnoten (pizzicato) voort, maar cello en orgel spelen een nerveuze figuur: ijverig (emsig) en gehaast (eilen), vol schuchtere (schwache) toonherhaling; sopraan en alt huppelen voortdurend canonisch achter elkaar aan, in parallelle tertsen en sexten, het erfreulich versierend met een coloratuur op het bekende anapestritme. Slechts het woord Kranken verwijst naar de evangelietekst. Bachs kerkgangers moeten bij deze muziek hebben gegniffeld, omdat ze iets in de geest van het tweede koraalcouplet konden verwachten, waarin hoch-betrübten Sünder in de Höllen-Pfuhl hinein laufen; de tekstdichter heeft de marsrichting, met liefen als spil, diametraal omgekeerd.”
(https://eduardvh.home.xs4all.nl/BWV/78.html)
Daar hoort deze heerlijke oefensectie bij, die tevens toont hoe moeilijk deze schijnbaar makkelijke en opgewekte melodie de tekst moet dragen :
{embed:Youtube:iwHyhIQmozI}
De volgende uitvoering is een van de weinige ,echt goede, die te vinden is op internet, te midden van talloze goed bedoelde, maar middelmatige uitvoeringen (onzuiver, te haastig, veel te snel, verkeerde toonsoort, niet tegen elkaar opgewassen zangers, enzovoorts):
{embed:Youtube:uZMm1H7GNHU}
Zou Eduardo hieraan gedacht hebben? Bach was een oeuvre lang zijn inspirator en dat is te zien in zijn eigen strenge ritmiek, in de ijzeren, altijd even dikke wanden van zijn sculpturen, die grenzen vormen aan de door hem uitgevonden ruimtes, de ruimtes die hij herkend zal hebben in de ronde, terugkerende maar open structuren van Bachs fuga’s, de strenge, maatvaste tijdseenheden en tonale intervallen die altijd gemakkelijk in het gehoor liggen en o zo logisch schijnen, maar nooit saai, plat of vervelend worden.
Kijk naar zijn ‘Huis van J. S. Bach’ in het Reina Sofia in Madrid en herken de open en gesloten koepelstructuur die wordt geschraagd door oprijzende wanden, wanden die gewelven dragen waardoor het hele gebouw omhoog lijkt te rijzen, gewelven waaruit hemels klanken kunnen ontsnappen nadat ze, meervoudig weerkaatst, aan kracht hebben gewonnen en nog, elkaar opstuwend, worden nageijld door de opengebroken, opgetogen segmenten. Je zou er zowaar in een lyrische stemming van komen.
La casa de J.S. Bach 1980
Corten staal, gegoten, 22 x 45 x 55 cm
Madrid, Museo Reina Sofia
Dit is dus wat er gebeurt als de ene beroemdheid, een alom geprezen beeldhouwer, de andere beroemdheid, de alom geprezen componist, oproept in een van zijn werken, een gesloten boek weliswaar, maar een boek dat geopend kan worden. Niet eens door het boek van terracotta zelf, maar alleen al door de titel ervan: “eerbetoon aan Bach”. Het is een buitengewoon figuratief eerbetoon dat de fantasie meteen wakker maakt en oproept tot het zoeken naar verbindingen, met composities en het leven van de beroemde schepper.
Het is niet de eerste keer dat Chillida een eerbetoon wijdt aan Bach. Hij maakte eerder, in 1997, een eerbetoon dat bestond uit een serie grafisch werk, een map met 11 litho’s in reliëf en een blanco blad. De manieren waarop je deze bladen kunt lezen zijn talloos. Onmiddellijk valt op hoe het blad is opgedeeld in twee afzonderlijke ruimtes, diep in het papier gedrukt, en verbonden met overal even dikke, zwarte lijnen, die zich als corridors hoekig van de ene naar de andere ruimte begeven. Hier horen andere muziekcomposities bij, zoals de onovertroffen solosonates voor cello, die Chillida zeker heeft gehoord, uitgevoerd door Pablo Casals. Maar om daar iets zinnigs over te zeggen zouden we alle 11 (of 12) bladen open moeten leggen, die op dit moment helaas nergens te zien zijn.