Wat is er te zien |
||
Diagonaal door de galerie hangt een gebogen rail. Op onregelmatige afstanden zit daar een rekje aan. Die rekjes dragen kledingstukken aan kleerhangers. Het is een beetje luguber: het doet denken aan grote kledingmagazijnen, maar ook aan een slachthuis. De kunstwerken, allemaal van textiel, hangen in een onbestemde leegte, los van elkaar en hoewel het een beetje vreemd klinkt, nogal eenzaam. Tegen de wanden hangen grote blauwe doeken, die gesneden zijn uit een rol denim. Er zit een patroon in van lichte vlekken en strepen. Onder die vlekken staat en tekst in drukletters. Op het doek dat je ziet achter deze leren outfit staat ‘PLEASME’. (Letterlijk. Niet ‘please me’). |
||
Als je dichterbij komt blijkt de leren outfit niet draagbaar te zijn. |
||
Er steken 3 labeltjes uit, die moeten wel met opzet zichtbaar gelaten zijn. Eentje begint met de tekst ‘nex’, de tweede daaronder vermeldt dat het 100% polyurethane is en de derde geeft woorden als ‘Cuci sebagal wol’ en andere, misschien Indiase woorden boven een heel reeks chinese tekens. Op nog meer plaatsen puilen labels uit, tussen de talloze ritssluitingen aan voor- en achterzijde van dit pak. Het is meer dan het lijkt. Het is geen draagbare kleding, maar sculptuur. Een nutteloos voorwerp in onze wereld, gemaakt door een mens. Dat lokt een reactie uit bij ons, een lichamelijke reactie en een emotionele. Kadaver? |
||
Maar dit is mooi. Een grijze jurk. Als je naar het hangertje kijkt, zou je er in moeten kunnen. Wel lastig, want je weet niet waar je benen van onderen uitkomen. |
||
Natuurlijk gaat de vergelijking met een japon uit de 19e eeuw niet helemaal op, maar het helpt het kijken wel. De jurk op de foto – ik noem het sculpturale ensemble maar even ‘jurk’ – heeft niet zo’n ingeregen korsetvorm als de japonnen op de kleurprent hiernaast. Ook de uitgewerkt schouders ontbreken. Wat wel overeenkomt is het gevoel van de overdaad aan stof in lagen en plooien. Een overdaad die het naakte, geïdealiseerde lichaam verhult maar tegelijkertijd de vorm benadrukt. De jurk bij Welters moet het helemaal hebben van het rijg- en stikwerk. De stof zelf is saai. Zonder persoon die de jurk draagt hangt het vormloos uit. De japonnen van de kleurprent krijgen hun vorm vooral door de afwisselende lagen stof die de lijnen van taille en heupen volgen. De kleur van de effen stoffen is belangrijk. We kunnen niet zien wat voor stof het is, maar wel dat er ruit- en streeppatronen op effen stoffen van dezelfde kleur zijn aangebracht. In beide ontwerpen, die van de jurk en die van de japonnen, ligt de nadruk op de slanke verticale vorm, het silhouet van een langgerekt onderlichaam, dat de blik van de toeschouwer als vanzelf omhoog voert, naar het gezicht en de bijpassende hoofddeksels. |
||
Het hele ensemble van de sculpturale jurk wijst naar het werk van een modeontwerp(st)er. |
||
Wat zou dat kunnen betekenen? |
||
In de mode gaat het altijd om het weidse begrip ‘schoonheid’. Enerzijds schoonheid van het voorwerp zelf, in dit geval de jurk als sculptuur, anderzijds schoonheid van het lichaam, geaccentueerd door de jurk als persoonlijke dracht. Je ontkomt immers niet aan de vraag ‘hoe zou het mij staan?’ De traditionele tegenstelling tussen sculptuur en mode is dat mode altijd een trend is, een snel voorbijgaand ideaal, terwijl sculptuur aanspraak maakt op eeuwigheid. Omdat het ensemble van de jurk is samengesteld als sculptuur uit meerdere kledingstukken, roept zij de vraag op: hoe gaan wij om met de kleding die wij niet meer dragen? Gaan we alles verbanden, er papier van maken of het weggooien op de vuilstort? En maken we eigenlijk niet veel te veel kleding? De samenstelling van de jurk toont niet alleen het samenvoegen van verschillende kledingstukken aan elkaar, maar toont ook hoe je met enige fantasie van smakeloze confectie, ja zelfs van vormeloze sportkleding, iets moois kunt maken. Sculpturaal wordt het echt, als je het antwoord legt in de handen van een kunstenaar. Die maakt er zo iets moois van, je kunt je handen er bijna niet van af houden. En er ligt een belofte in: zelfs als je denkt dat het niet meer bruikbaar is kun je er nog iets mee. |
||
Wat betekent dit voor de wereld? |
||
Elke keer dat ik door een groot warenhuis loop, valt me op hoeveel confectie er hangt, terwijl ik het (bijna) niemand zie dragen. Waar blijft al dat goed? Het wordt heus niet allemaal verkocht. En zeker niet in het tempo waarin modestijlen elkaar verdringen. Die houden het nog geen heel jaar vol, hooguit een seizoen. Kijk maar naar de allergrootste modetrends van 2024 volgens ELLE: ‘sheer dressing’, de polo, ‘cut-outs’, verlengde silhouetten, rozen, short-achtige silhouetten, metallics. En ELLE’s advies in geheimtaal voor deze zomer: “Deze Bridgerton-inspired jurk van H&M is de perfecte manier jouw innerlijke Penelope te channelen”. Ik ga me echt niet uitspreken tégen de mode. Maar het is wel de vraag of je zoveel kleren nodig hebt en wat je met al die kleren moet nadat je ze hebt gedragen. Want de Nederlanders kopen gemiddeld 46 nieuwe kledingstukken per jaar (inclusief sokken). Dit blijkt uit onderzoek van de HvA (CREATE-IT applied research), MODINT, Saxion, Circle Economy, Sympany en MVO Nederland. Dit aantal is iets lager dan in omringende landen, zoals Duitsland, Denemarken en Engeland, waar gemiddeld 50 tot 60 nieuwe kledingstukken per jaar worden gekocht. Deze cijfers laten zien dat mensen in het westen veel kleding kopen, maar dat er ook veel kleding ongebruikt in de kast ligt. Kleding is een belangrijk milieu- en duurzaamheidsvraagstuk. Kledingproductie is een grote vervuiler en daarom is het belangrijk om kleding langer te gebruiken en minder nieuwe kleding te kopen. Nederlanders gooien volgens het onderzoek gemiddeld 40 kledingstukken per jaar weg. Van de 40 afgedankte kledingstukken worden slechts 16 hergebruikt of recycled. In het rapport worden een aantal aanbevelingen gedaan om in de toekomst de Nederlandse kledingberg te verminderen. Zo zouden wij ons bewuster moeten zijn van de omvang van onze kledingkast, aangezien wij een derde nauwelijks tot niet dragen. Wij zouden ook onze kledingkast moeten ‘managen’, om zo overaankopen tegen te gaan. Ook zouden wij gestimuleerd moeten worden om ons kledingafval te scheiden, en na te denken over de mogelijkheden voor hergebruik van stof. Het gebruik van ‘wardrobe apps’ zoals United Wardrobe, waarbij gebruikers hun tweedehands kleding aanbieden, wordt aangemoedigd, evenals speciale tweedehands-secties bij retailers.
In de show bij galerie Fons Welters hangen nog een aantal prachtige stukken. Die bewijzen volgens Vanessa Thill dat Tenant of culture: “het sociale discours inbrengt in het ontwerp en de constructie, en dat ons als kijkers en klanten aanzet tot het metaforisch losnaaien van onze vooropgezette ideeën over trends, duurzaamheid, eigendom, ethiek en de politiek van materialiteit. Haar praktijk is er een van rigoureus onderzoek naar wat het betekent om objecten te produceren en waarom, waarbij ze de vreemde geschiedenissen die daarbij aan het licht komen nooit als vanzelfsprekend beschouwt. Ik zal nooit meer hetzelfde winkelen”. (1) |
||
Tenant of Culture |
||
Tenant of Culture (huurder van cultuur) is een pseudoniem van kunstenaar Hendrickje Schimmel. Omdat Hendrickje volledig geschoold is in de modevakken (zie een model van haar afstudeerproject in 2012 hiernaast) en nog steeds werkt met allerlei soorten kleding, zou ze net zo goed Tenant of Couture kunnen heten, maar zelf vindt zij dat als begrip te nauw.(3) In interviews spreekt ze de wens uit om over de grenzen van de mode heen te kijken en dat geldt ook voor sculptuur, waar ik haar werk toe reken. Als je de cultuur “huurt”, besef je dat je geen eigenaar bent en dat tegelijkertijd de hele cultuur voor jou van belang is, ook de vakken die niet tot jouw hoofdvak behoren. En dat je dus met jouw hoofdvak Mode kunt migreren naar alle buitenplaatsen die zich niet direct verbonden voelen met wat jij doet, maar jou wel respecteren. Een dergelijke wens kwamen we ook al tegen bij Iris van Herpen. Modekunstenaars worden liever niet opgesloten binnen hun eigen professie. Ze zoeken de ruimte en verbinding met de cultuur als geheel.
Hendrickje Schimmel in een interview met Vanessa Thill.
“Tenant of Culture komt uit de tekst van de Franse cultuurhistoricus Michel de Certeau, The Practice of Everyday Life. De Certeau is een soort cultuurgoeroe voor de jongere generaties(4). “Het is echt een precaire positie, maar privébezit is ook niet echt iets om naar te streven. Maar de Certeau gebruikt het begrip “huurder” meer symbolisch, zoals wanneer iemand leest, hij een ruimte binnen de tekst “huurt”. Je verandert het door te lezen, je laat de tekst passeren voor je eigen gedachten. Dit gebeurt automatisch omdat je een tekst nooit precies zo leest als de auteur hem bedoeld heeft. Dus maak je kleine aanpassingen, wat de Certeau relateert aan het idee van een huurder die in een huis woont dat niet van hem is, maar die toch aanpassingen maakt. Ik hou wel van die zachte metafoor van veranderen maar niet fundamenteel veranderen”.
Dat is wat Hendrickje Schimmel voelbaar en zichtbaar maakt en zo mooi wordt verwoord door Vanessa Thill : “het metaforisch losnaaien van onze vooropgezette ideeën over trends, duurzaamheid, eigendom, ethiek en de politiek van materialiteit.” Voor je het weet heb je het dan niet meer over Mode maar over Sculptuur. |
||
Bronnen |
1 )Interview door Vanessa Thill : https://foundwork.art/dialogues/tenant-of-culture) 3)Winner of the Camden Art Centre Prize “De kunstenaar opent en legt letterlijk verhalen bloot over arbeid, productie, luxe en afval in de processen en producten van de mode-industrie, evenals de bredere sociale en culturele geschiedenis van de kleding die we dragen. Deze ideeën spreken steeds urgenter wordende kwesties aan buiten de wereld van kunst, design en mode”. Martin Clark 4) The Practice of Everyday Life. 1984 University of California Press; oorspr. L'invention du quotidien. (1980) 5) lees ook: Willem Frijhoff, Goeroe van de cultural studies, Michel de Certeau, tijdreiziger door geloof, mystiek en cultuur van alledag |
|