Performatief of niet?
Er ontstaat in mij steeds meer ruimte tussen twee tegengestelde opvattingen van sculptuur: de performatieve, waarbij de kunstenaar en/of een ander mens (publiek) een beslissende rol speelt binnen de opvoering van het kunstwerk, en de statische sculptuur, waarbij een voorwerp alle actie vraagt van de toeschouwer. Performatief (van performance = optreden) werk is tijdelijk, statisch werk is duurzaam. Performatief werk gedraagt zich als een theater-opvoering, statisch werk als een rekwisiet op een podium. Rekwisiet is nieuwe spelling, een slecht soort popularisering van de schrijftaal waardoor je de herkomst van een woord niet meer kunt zien. Rekwisiet komt van het latijnse Requiro = ‘ ik onderzoek’. Volgens Van Dale is een rekwisiet een voorwerp dat nodig is bij een toneelvoorstelling, en als dat zo is wil ik het podium verstaan als de wereld. Een statische sculptuur is in mijn ogen een voorwerp waarmee ik mijn aanwezigheid op de wereld onderzoek.
Natuurlijk kan dat onderzoek ook plaatsvinden via de theatrale weg, maar dat heeft niet mijn voorkeur. Ik ben daarvoor te langzaam. Meestal is de performance alweer voorbij, net als ik begin te begrijpen waar ze over gaat. En dan blijf ik achter met het teleurstellende besef, dat ik waarschijnlijk heel wat gemist heb. Waarom?
Daarnaast hou ik meer van zelf dralen, omwentelen, dagdromen, mijmeren en beschouwen, dan van aan de hand meegenomen worden door een regisseur. Het is gewoon een kwestie van voorkeur, niet van goed of slecht, of van beter of minder. Ik hou nu eenmaal van dingen. Niet van dingen die van mij zijn, maar van dingen die er zijn. Meer van dingen dan van verhalen, en als ik het verder zou moeten uitsplitsen, waarschijnlijk meer van verhalen, dan van opvoeringen. Zo verschuift de performance in mijn optiek steeds verder weg en ontstaat er in mijn belangstelling een groeiende ruimte of afstand tussen performatief werk en statische sculptuur.
Over performatief werk kun je boeken vol schrijven en uitgebreide powerpoints maken, liefst rond het meest toonaangevende duo uit die hoek: Ambramovic en Ulay. Na jarenlang elkaars vertrouwen op de proef te hebben gesteld in de meest angstwekkende opvoeringen, maken zij nu ruzie over een paar ton copyright. Hoe tijdelijk kan iets zijn. Hoe vergankelijk. En vooral: hoe weinig vertrouwen geeft vergankelijkheid tegenover duurzaamheid. Misschien zit daar wel een van mijn onbewuste voorkeuren voor de statische sculptuur: duurzaamheid is veilig en betrouwbaar.
Dit is niet zomaar een kwestie van ouderdom of behoudzucht. Ik ben van de generatie die de beeldende kunst conceptueel heeft zien worden, minimal, postmodern en performatief. De eerste installatie die ik zag was op een Biënnale in Venetië, een opstelling van autobanden, waarin van die ouderwetse televisieschermen lagen waarop bewegende beelden te zien waren, die via ingewikkelde machinaties tot stand waren gekomen, met behulp van videobanden en Betamax afspeelapparatuur, toen we nog niet zoals nu beschikten over de huidige digitale techniek en internet. Er was dus beweging aan het beeld toegevoegd, maar nog geen menselijke actie. Dat was de eerste stap, die vervolgens werd gevolgd door de beroemde optredens van Gilbert and George. Afijn, die geschiedenis kennen we allemaal.
Maar nu blijkt dat er nog steeds kunstenaars zijn, die tegen alle hypes in, statische sculpturen maken. Daar zijn zelfs piepjonge kunstenaars bij. Suns and Stars exhibitions toonde ze in de tentoonstelling ‘Gestalt’ in Nederhorst den Berg. Daar toont Paulien Föllings (1984) onder andere haar beeld “Taking things slow”, niet alleen om de titel favoriet bij mij. Het statische in haar beeld is niet zozeer dat het statisch is, maar meer dat het een duurzame labiliteit bezit, waardoor je in de nabijheid van de sculptuur zelfs je adem inhoudt. Het is duidelijk: tijd heeft te maken met balanceren. De foto’s op haar website paulienf.nl wekken hoge verwachtingen voor de toekomst.
Iets dergelijks geldt ook voor Maartje Folkeringa (1978), afgestudeerd in 2006 aan het Sandberg-instituut, met een veel brutaler, kleurrijk oeuvre, vol grimmigheid. Zij zet in deze tentoonstelling een contrapunt tegenover het werk van Paulien. Eigenlijk schept Marjoca de Greef, die deze tentoonstelling samenstelde, hier twee ‘duetten’, die van Paulien en Maartje, en daartegenover Gebrand Burger (1976) en Hanae Wilke (1985). Op de expositie zijn indrukwekkende etsen van Gerbrand te zien, die architectonische ruimtelijkheid visueel grafisch omsluiten, en grafische sculpturen van Hanae, die eigenlijk het tweede duo vormen
. Ik wil geen van deze vier jonge kunstenaars tekort doen, maar aan een zekere categorisering ontkom ik eigenlijk nooit, ook al doe ik nog zo mijn best. Opvallend afwezig (ook al maakt Gerbrand ook video’s en performances) in deze digitale tijd is plat, bewegend beeld. Wat mij betreft een verademing. Zelfs als de duurzaamheid het geen eeuwigheid volhoudt, zijn de werken in ieder geval bestand tegen mijn trage blikken en blijven fier overeind, ja groeien zelfs, tijdens mijn aanwezigheid. Die, hoe jammer ook, van veel te korte duur is.