Op Netflix draait de Japanse anime Beastars. (zeg á-ni-mè) Anime’s zijn tekenfilms met vaak een moralistische toon, waarbij deugden worden geprezen en ondeugden uitgebreid worden neergezet, als onontkoombare eigenschappen die overwonnen moeten worden. In onze literatuur heet zoiets een fabel. In Beastars wordt een puberende wolf verliefd op een konijn. Telkens vraagt hij zich wanhopig af of het nu wel echte liefde is. Volgens een psychiater in een van de afleveringen gaat het om de sublimering van zijn echte wolveninstinct. De wolf in hem verzet zich tegen zijn vraatlust om het lekkerste wat er is, een sappig vrouwelijk konijn, tussen zijn tanden te nemen. Maar Legoshi, zo heet de wolf, is écht verliefd, wat natuurlijk niemand gelooft. Daar ergens drong zich het konijn van Tom Claassen aan mij op.
Een wit konijn. Reusachtig groot. Doodstil. Geen zenuwachtig gesnuffel, geen trillende neus. Op zijn gemak. Geen angst. Niet waakzaam. Hij zit op zijn gat, niet als een konijn, als een aap, een mensaap. Zijn voorpoten hangen in de lucht, hij steunt er niet op. Hij, of is ze een zij, is in niets een konijn. De verwarring is compleet. Ze is niet alleen te wit, maar ook te groot, te rustig. Ze is een mens. Een oude opa die het gedruis van de wereld beziet en niet meer opgewonden raakt. Een lieve oma op een bankje, ze kijkt naar het spelende grut. Je kunt er niet omheen. Je bent het zelf. Jij bent het witte konijn.
Hoe blij was je, in verrukking gebracht, als je op een wandeling plotseling een konijntje zag. Een wit huppelend staartje dat zich van geen kwaad bewust, met kleine sprongetjes tussen de struiken door bewoog. Een razendsnel snuitje dat een grasspriet naar binnen werkte, met schokkende bewegingen, alsof het gras zich verzette. Een vacht, zachter dan het liefste knuffeldier. “Mama mag ik een konijn? Ze zijn zó lief”.
Toen is het begonnen. Toen heb je geleerd, zonder te leren, dat een mens zich kan verplaatsen in elk ander wezen. In alle dieren. In alle rollen. Jij bent Romeo én Julia, Vijfje én de kolonel, Apollo én Venus, Alice én het witte konijn. Je kunt je alles inbeelden, met alles versmeten, één worden. Je kunt alles zijn, nee, je bent alles.
“Een wit konijn” is een uitdrukking met meerdere betekenissen. In België is het een ironische uitspraak over figuren die vanuit het niets op hoge posities verschijnen. Bij Jefferson Airplane gaat het om de verandering die je ondergaat, zoals Alice ondervond in Wonderland, na het innemen van pillen en vloeistoffen. Het witte konijn als verheerlijking van geestverruimende middelen.
Dat is het meest ontwapenende aan elk konijn: een konijn is alleen maar een konijn. Tegenover al ons inbeelden, verplaatsen en versmelten, is het konijn alleen zichzelf. Tevreden met het lot, voldaan en dankbaar als het goed gaat. Het konijn is een voorbeeld van puur geluk.
Voorbeelden en inbeelden zijn er in de geschiedenis te over. Wij zijn niet de enigen met een wit konijn. Het konijn is vergroot en verkleind, gekleurd en gewit, uit zijn habitat gerukt om onze inbeelding te dienen.
Maar er zijn weinig fabels over een konijn. Daarvoor is het konijn te kwetsbaar. Die rol gaat naar de haas. Het spreekt voor zich, een konijn is een haasachtige, een haas is geen konijnachtige. Een konijn is te sociaal voor een hazenrol. Niet verward genoeg om door een schildpad te worden ingehaald. Niet geïnteresseerd in winst en privébelang.
Een konijn is vooral wat wij zelf willen zijn: onschuldig en lief, kwetsbaar en opgenomen in de groep, zacht en aaibaar. Maar wat is dat nu? Dit konijn is helemaal niet zacht en aaibaar. Het is hard, het glanst, en het lijkt niet. De vorm verwijst een beetje naar een konijn, maar meer nog naar een mens met te grote oren. Het profiteert volop van het kijken dat wij geleerd hebben bij niet-figuratieve kunst. Wat wij waarnemen is niet alleen het onderwerp: het konijn, maar vooral hoe het konijn is vormgegeven. Er is de vereenvoudigde vorm, het ontbreken van een handschrift, de opvallende kleur, de vormbepalende lichtval, de leesbaarheid van het scheppen. Al deze dingen zijn net zo belangrijk als het onderwerp, en geven aan het onderwerp een speciale betekenis mee.
De vereenvoudigde vorm geeft het beeld een kinderlijke uitstraling. Het zegt zoiets als: wij begrijpen dit allemaal, het gaat hier over een konijn. Het beste voorbeeld hiervan is natuurlijk Nijntje. Dick Bruna bracht in samenwerking met de Tate Gallery in Londen Miffy uit, het witte vrouwtjeskonijn. Zij laat zich inspireren in het museum om zelf aan de slag te gaan.
De kunstenaar heeft geen afdrukken achtergelaten van zijn duimen of zijn handen. Er zijn geen sporen van boetseren of van de naden van een mal. Het is spekglad.
Dit konijn beweegt niet. Het eet niet en zit er een beetje sullig bij. Haar buikje is zo volgevreten dat het onwaarschijnlijk is dat zij zo weg zal huppelen. Zij zit eigenlijk te wachten tot wij haar gaan knuffelen. Gelukkig valt de schaduw van de bomen op deze warme dag over haar witte vacht.
Wit lijkt me een kleur die de mens heeft gegeven aan het konijn. Het natuurlijke konijn heeft een kleur die aangepast is aan de natuur. Of een wit konijn in de natuur voorkomt, weet ik niet.
In ieder geval is het een heel ander wit en een heel andere huid, dan het wit en de huid van dit oplettende konijn van Jan Mankes.
Het absurde konijn van twee en negentig miljoen, van Jeff Koons, reflecteert al het licht en spiegelt zelfs de fotograaf. Het beeld wordt een silhouet en onaanraakbaar in het keiharde laboratoriumlicht. De zon op het konijn van Claassen accentueert zijn zachte en bolle vorm en maakt het beeld juist tastbaar.
Het bedrijf Blowups kreeg van galerie Fons Welters de opdracht om het originele konijn dat in 2003 door Tom Claassen uit brons werd gegoten, in 3D te scannen en te reproduceren.
Aan de hand van oude mallen uit het gietproces in 2003 gaf Blowups het konijn zijn originele vorm. Het konijn is gemaakt van met glasvezel versterkt polyester, kreeg een RVS versteviging van binnen en werd hoogwaardig afgewerkt met een 2 componenten slijtvaste en kleurechte lak, geschikt voor buiten.
In zijn essay over kunst als spel, feest en representatie, betoogt de filosoof Hans Georg Gadamer dat het kunstwerk niet een voorwerp is dat tegenover de toeschouwer staat, maar dat het een manier van spelen is, die zowel het kunstwerk zelf als de toeschouwer tot leven brengt. Door te spelen maken wij onszelf. In een beeld als dit konijn heeft het spelen duurzaamheid gekregen: de vluchtige gestalte van het konijn is veranderd in iets blijvends, in iets wat wij opnieuw herkennen. Dit herkennen is niet zien wat we al weten, maar een ontdekken van iets dat wij ons niet bewust waren. We gaan meer zien in het bekende. Zo leren wij het werkelijke wezen van het onderwerp kennen. Zo komen we bij het feest. Het geldt voor alle diersculpturen van Tom Claassen: ze verwijzen naar de dieren en vragen ons wat we eigenlijk zien.
Als je je nog verder wilt verdiepen in de geschiedenis van het konijn in de kunst, lees dan het mooie essay van Patricia Piolon: “De huppelende casanova”. https://www.deoptimist.net/2015/06/de-huppelende-casanova/
Abonneren
Rapporteer
Mijn reacties