Wat zou het toch heerlijk zijn als we allemaal weer gewoon naar buiten konden. Zonder bang te hoeven zijn om te worden besmet of onwetend het virus op iemand anders over te dragen. Om weer gewoon met iemand een eindje op te lopen en te praten over de dingen van de dag. En dat deed me opeens denken aan een prent van Pieter Bruegel de Oude, de Emmaüsgangers. Bij Breugel gaat het om zijn weergaloze behandeling van het landschap.
Breugel bouwt zijn landschap rond een schitterende vondst. Rechts op de voorgrond staat een enorme boom van wortels tot kruin. Precies rechts daarnaast tekent hij drie figuurtjes. Wijzelf kijken van bovenaf, van ongeveer de helft van de boom, neer op de drie wandelaars en tegelijk omhoog tegen de kruin en de lucht. Vanaf ons standpunt ontvouwt zich de wereld in twee segmenten, rechts van de boom de nabijheid met een hoeve of herberg aan de rand van het bos, links van de boom de uitgestrekte wereld. Het is Breugels lievelingsstandpunt dat in veel van zijn landschappen terugkeert.
Voor Breugel telt het in de wereld zijn en in de wereld ben je, als je opgaat in de natuur en in het landschap. De grootte van de mensfiguren naast de boom vertelt ons hoe groot het landschap werkelijk is. Die drie figuren met mantels en hoofddeksels, je ziet ze op hun rug, moeten wel de Emmaüsgangers zijn. Als je heel goed kijkt zie je dat de middelste een zuiver ronde cirkel heeft om zijn hoofd. Ze zijn overigens meer Vlaams gekleed dan authentiek Bijbels.
Het zijn wat in de kunstgeschiedenis heet ‘rugbeelden’: zij wijzen ons aan waarheen wij moeten kijken. Denkbeeldig en onbewust nemen wij hun plek in en kijken met hen mee. De buitenste twee kijken naar het gezicht van de middelste. En dus willen wij meeluisteren naar wat die zegt.
Links van de boom waar de drie gezellen lopen, ligt de wereld. Zou dat daar, aan de overkant van het water, beneden in het dal, Emmaus kunnen zijn? We dalen af uit de bergen naar het laagland. Dit landschap met zijn gehuchten en boerderijen lijkt meer op iets langs de Schelde, dan op de landstreek Judea in Israël. De boerderij rechts beneden is duidelijk Zuid-Nederlands, op de rivier zeilt een platbodem zoals je alleen in de Nederlanden ziet. De burcht rechts lijkt meer op de Lorelei, maar dan aan de verkeerde kant van de rivier, en de duinen en de rotskust ver weg hebben iets van Finistère in Bretagne. Breugel schiep een nieuw, niet bestaand landschap. Toch overtuigt het ons alsof het werkelijk ergens bestaat.
Zo te zien was het een stralende dag. De zon gaat op de horizon onder in de zee. Twee vogels ijlen hoog door de lucht naar een onbekende bestemming. De titel van de prent, de Emmaüsgangers, zal zeker de verkoop geholpen hebben. Maar het gaat hier om het landschap, dat is overduidelijk. Niet alleen om hoe het landschap eruitziet maar om de invloed ervan op ons gemoed. Op de weidsheid, het overzicht zonder grenzen en de aanwezigheid van nieuwsgierig makende details. Wij verlangen ernaar om daar ook te zijn. En hoe geniaal is het, om dit alles zo te componeren, dat wij het gevoel krijgen dat we erbij kúnnen zijn.
Het weergeven van het landschap was al begonnen in de byzantijnse kunst. Heel summier zie je een heuveltje onder de byzantijnse tempel. Het geeft aan dat de drie figuren niet in de hemel zijn, maar in de wereld.
Rechts, bij de gebroeders van Limburgh wordt de maand april getoond, nota bene in een gebedenboek. De aanleiding voor de uitbeelding van het landschap was vooral wat de mensen beleefden in het buiten zijn, dat wil zegen in de wereld.
De groep van adellijke figuren op de voorgrond in het getijdenboek is een prachtig voorbeeld van de stijl van de internationale gotiek. Misschien – het is niet goed te zien – krijgt het meisje een ring van haar verloofde. Wie het zijn en wat ze doen kunnen we alleen maar gissen. De twee meisjes ernaast zijn duidelijk bloemen aan het plukken. De boodschap is duidelijk: het is april en de lente is begonnen. En wat daarin besloten ligt is: buiten zijn wordt iets wat we samen delen.
Precies in deze tijd verdwijnt het geloof uit het landschap. De mens neemt bezit van de wereld. Hier wordt de jacht als adellijk vertier geschilderd in een fantasielandschap. Het landschap is opgebouwd uit een aantal verschillende plekken die in vogelvluchtperspectief met elkaar verbonden zijn. Zo krijgen wij een indruk van de wereld, niet zoals die is, maar als een totaal waarin zich van alles afspeelt. Wij kunnen het geheel overzien en begrijpen hoe de wereld in elkaar zit. Middenvoor staat een enorme boom die de schaal aangeeft en de diepte van het landschap. Er is weer een links en een rechts. Rechts is een kronkelende rivier in een diep dal. Er zijn heuvels met jagers. Er ligt een dorp aan de rivier. Links een burcht hogerop. Nog verder steken rotsen omhoog. De verste verten rechts worden scherp uitgebeeld in een blauw dat wordt weerspiegeld in hoge luchten.
De beleving van de natuur en wat we daar doen wordt nu een zelfstandig thema. Wij hebben onze angst om buiten de stadspoort te treden afgelegd. De bijbel is niet meer onze enige leidraad.
Een eeuw later hebben we de fantasielandschappen achter ons gelaten en willen we het ware overzicht. Omdat we geen vogels zijn hebben we het vogelvluchtperspectief verlaten en moeten ons behelpen met een heuveltje op het land. Linksvoor staan twee getuigen bij een panoramatableau, om ons te overtuigen dat wat we zien de werkelijkheid is. De een kijkt naar de verte, de ander kijkt naar ons, of we wel meekijken. Rechts een groepje dat in alle rust met elkaar kletst, op de voorgrond schapen die zich door ons niet laten wegjagen. Op een lichtplek in het midden een kudde met twee herders. De wereld is eindeloos groot en details vervagen in de verte steeds meer, naarmate we de horizon naderen. De lucht toont aan dat de wereld nog verder gaat, achter de horizon.
We zijn nog verder afgedaald in het laagland. We kijken nog wel van boven, maar niet meer zo hoog, vanaf de boeg van onze boot in het midden op de rivier. De rivier stroomt nu recht voor ons uit en we zien een drukte van schepen. In de lucht boven de kerk hangen zomerse windveren. Een berkenbosje op de oever duidt de grens aan tussen land en water. De veerpont is vlakbij de kant. Er is een bont gezelschap van dames, heren en vee aan boord. De koeien op de wal moeten nog even ruimte maken voordat het veer kan aanleggen.
Achter de koeien, op de oever, zit een stel op een bankje. Er rijden wagens, getrokken door paarden, onder het kasteel voorbij. Een jongetje holt er nog achteraan. Je hebt een loep nodig om het goed te zien. Heel het tafereel ademt niet alleen de natuur, maar vooral de aanwezigheid van de mens.
Een eeuw later belanden we in het parklandschap. Rechte lanen met wandelaars in 18e eeuwse kleren, gegoede burgerij zo te zien. Het park is groen met bruine en witte berken en abeelen, een bleek bauw speelt door de boomtoppen. Halverwege valt een baan zonlicht van rechts naar links over de grond. Men is hier om zich te verpozen. Even op adem komen van de alledaagse beslommeringen en genieten van het groen. Er wordt keurig afstand gehouden en weinig gesproken.
De schilderkunst van het landschap wordt uitermate geliefd door de zogenaamde ‘Haagse school’. We zijn alweer een eeuw later. Idylle is het woord wat hier past. Er staat een herderinnetje met naast zich een hond, in een boomgaard. Zij is het toonbeeld van eenvoud en rust, dat de nieuwbakken stedeling doet hunkeren naar het platteland. Een romantisch gevoel wordt opgeroepen door haar armoedig uiterlijk dat ons herinnert aan onze basisbehoeften: aandacht en tijd.
Wie kent niet Israëls ‘Ezeltje rijden langs het strand’? Dat ezeltje rijden had je toch als kind zelf voor geen goud willen missen. Onze openheid naar internationale uitingen, zoals het Franse impressionisme, komt bij Israëls in dit doek sterk aan bod. Het is een warme dag, dat kan je wel zien aan het harde licht op de witte jurkjes. Israels werkte snel, hij zei: ‘Vooral niet te veel werken, niet meer dan twee uur achter elkaar, niet te lang peuteren, dan ben je niet fris meer.’ Dat geldt zeker voor dit tafereel. Je krijgt behoefte aan schaduw en trek in een ijsje.
Na de tweede wereldoorlog begint de kunst zo’n beetje opnieuw. Dat is althans het gevoel dat er leeft onder de kunstenaars. Maar het is niet waar. Ook dit landschap heeft zich ontwikkeld uit de landschapstraditie, als een geabstraheerde variant. Er is sprake van een energieke ruimtewerking. Er is vooral vaart in de wolken. Er is het groen van het gras, het blauw van de zee en de rivier, het rood van de horizon en de terugkeer van al die kleuren in de wolken. Het is ontegenzeggelijk een landschap in nieuwe brede penseelstreken die de vluchtigheid van de beleving proberen vast te houden.
Ik ben geen vogelkenner. Misschien zijn het kraaien, misschien zijn het duiven boven dit korenveld. De enige aanwezige verschuilt zich achter de titel: Vincent van Gogh. Hans Parlevliet bewijst daarmee dat landschappen schilderen een traditie is, een eigen kunst binnen de beeldende kunsten. Je kunt nooit om je eigen tijd heen. Dus zien we hier geen mens op het schilderij, alleen een naderende auto. Ons drukke, stressvolle bestaan doet ons hunkeren naar een eenzaam plekje in de wereld om tot rust te komen. Daar gaan we met de auto naar toe. Straks, als we uitgestapt zijn, kunnen we de warme zomerlucht inademen tot diep in onze longen, die eindelijk weer schoon worden. Dan gaan we zitten in de berm, nemen een halm in de mond en kauwen erop tot hij dradig is. Dan weten we weer wat buiten is, de volle natuur, het echte leven.
Wat een leuk idee om deze weekberichten te maken. We genieten er erg van. We herkennen weer veel van jouw fantastische lessen die we nog steeds missen.
Wensen jullie mooie paasdagen en een goede gezondheid.
Coen
Abonneren
Rapporteer
Mijn reacties