Homenaje a Bach 1996
Eduardo Chillida
Terracotta H= ca. 40 cm
S. Sebastian, Chillida Leku
(Foto uit Catalogus Museo CHillida Leku p.15)

Ken je dat gevoel? Die ruwe chamotte in je handen als je het op de werktafel staat te walken? In je hoofd is al een voorstelling opgedoemd. Dat steeds krachtiger en haastiger kneden om de vorm in de klei te brengen omdat je het beeld niet mag verliezen. De kramp in je bovenarmen, de angst dat het niet gaat lukken, deze eenvoudige maar sublieme vorm, nee, deze enige voorstelling ooit door mensenhanden gemaakt, die er werkelijk toe doet? En dat ie er dan plotseling begint te komen, in je handen, terwijl de klei nog te slap blijkt en de vorm te glad en de begeestering groter toen het ding er nog niet was en dat je hem wanhopig even op de tafel laat rusten: is het nou echt zo geweldig?

Met welke ogen moet je kijken om de twijfel uit te bannen? Waaraan kun je zien dat het werkelijk zó moet zijn? Zijn er wetten voor of is er alleen jouw gevoel, jouw intuïtie, jouw maat die de afmeting bepaalt, jouw handen die de vingerafdrukken wegstrijken, jouw borst die het gewicht keurt, jouw maag die de kracht steunt waarmee je hem vlak op de tafel duwt om hem dan weer omhoog te laten keren, is de rug niet altijd dikker dan de kaft? Heb je een voorbeeld? Is er een icoon, een algemeen bekende vorm die met niets anders verwisseld kan worden? Hoe gaat het inbinden in zijn werk, moet je dat weten om de vorm te kunnen maken? Zul je de vorm wel zien als hij daar is, als hij klaar is, of is alleen de glimp voldoende, de glimp die deze vorm verwijst naar het rijk der boeken? En moet je weten wat erin geschreven staat, of maakt de buitenkant dat wel duidelijk? Is deze vorm dan alleen voor dit boek, of hebben alle boeken hun eigen vorm, of bestaat er een vorm die alle boeken samenvat.

Je deukt iets van boven de rugzijde in. Daardoor wordt de klei tot vlees, geen kaft, een omslag, leer of huid, materie waarin de kennis gevat wil worden, stof die respect afdwingt voor je het boek ter hand neemt, een ruimte voor een titel, een titel die ruimte nodig heeft, niet een deuk, een veld dat je voorzichtig weg schraapt tot er plaats is voor de indruk van de titel. Als een akker, verdiept in het heuvelland, tussen twee voren in de rug. Als de hoeven van het hert, die zich altijd waakzaam inplanten, klaar om zich bij het eerste onraad af te zetten. Als de letters van het schrift die niet de inhoud, nee, vooral niet de inhoud, hoogstens de intentie, iets van de idee, een vonk van de richting, die meteen als zij de nieuwsgierigheid van het oog op zich voelen, wegduiken, de bosrand in.

Opnieuw. Kneden is niet te doen. Te onregelmatig. Onberekenbaar op veel plaatsen, onevenwichtig door verschillen in de massa. Platen maken. Uitrollen. Druk uitoefenen, alle lucht moet eruit. Dikke platen maken die nog net buigbaar zijn. Het boek is een constructie, deze twee platen zijn het hart, de pagina’s, de informatiebron. Deze plaat is de voorzijde, die daar de achterkant. Leg ze op elkaar, laat ze opstijven, misschien pas morgen verder. Deze plaat snijden, de rug laten bollen, morgen de voor- en achterzijde er overheen vouwen of nee, dat is niet logisch, nee, de rug moet over voor-en achterkant heen liggen, niet recht afsnijden, nee, niet al te recht, de rug moet leven, de kaft moet het leven ademen, het boek is talloze malen opgepakt, open gevouwen, misschien wel elke dag, misschien wel meerdere keren per dag.

Wat moet er op de rug staan? Wat is de titel, is er een titel? En op de voorkant, of ook op de achterkant, hoe weet de lezer dat hij juist dit boek moet pakken? Is het dit boek aan te zien dat dit het boek der boeken is? Stel je voor, een vuistdikke eiken plank, met daarop allemaal middeleeuwse folianten, van die dikke, zwarte, geblakerde ruggen, met gouden letters en symbolen, met van die vloeipapier dunne bladzijden, waarvan de schijn nog net zichtbaar is wanneer je van boven tussen de kaften kijkt, van die eerbiedwaardige handschriften, mijn God, wat hebben die mensen allemaal gedacht, wat schreven ze op, voor wie in hemelsnaam, zou ik ze nog open durven doen, en dan, is er dan ook voor mij nog iets daarbinnen, hoe weet ik zo zeker dat ik dit lijvige deel moet hebben?

Het is ooit begonnen, dit hoogtepunt in de ontwikkeling van de beschaving, toen iemand ontdekte dat het veel beter, vooral veel sneller de inhoud openbaarde dan de ouderwetse rollen. Dat je afbeeldingen naast de tekst kon zetten, en dan je duim daarbij houden terwijl je andere bladzijden leest, sterker nog dat je aan twee zijden van het blad kon schrijven en lezen, zonder het altijd vermoeiende, dure op- en afrollen, zonder dat de rol door het vele oprollen beschadigt.. De eerste codices van de Romeinen misschien. De versnelling naar de middeleeuwen toe, en dan, Bach, was het voor hem al gewoon, er waren zeker al gedrukte boeken, maar werden notenbalken ook al gedrukt? Koperplaten kennen we, waarin Bach zijn melodieën heeft gekrast, koperplaten die als gravures werden afgedrukt om zijn melodieën te verspreiden.
Morgen verder. Nu inwikkelen in vochtige doeken en dan plastic eromheen. Morgen de chamotte er vanaf borstelen, misschien alleen de buitenkant nog invochten, knapt het niet in de oven met deze dikte? Nadenken vannacht, want het wordt mooi, erg goed en sterk zelfs, wat te doen met de rug, wat met voorzijde?

Hoe lang heeft het geduurd? Het is niet te zeggen. Hoeveel beslissingen zijn er genomen? Je kunt er slechts naar gissen. Is er eerst geoefend, op papier misschien? Is er een ontwerp terug te vinden tussen al de bladen grafisch werk? Het is ontegenzeggelijk Chillida ’s eigen handtekening, deze overal even dikke, ingekerfde lijnen die sterk doen denken aan zijn grafiek, aan de bladen in de protfolio “Homenaje a Bach”, die nu nog slechts bij een enkele galerie te koop is, voor erg veel geld. Ken je de inscripties in marmer, die Oteiza aanbracht, als ‘Homenaje a Bach’, om de muzieklijnen van Bachs notenschrift te ontdoen van vaste materie, zo dat het geluid kon worden opgeroepen? Was Oteiza niet een fantastische, ook Baskische, voorganger en leraar, wegwijzer en wegbereider? Heeft Oteiza ooit een boek gemaakt?

Waarom is er bij ons zo weinig bekend over de Spaanse beeldhouwkunst? Komt dat door de taal? Is muziek een taal? Lezen musici hun bladmuziek niet net zo als wij het alfabet gebruiken? Horen zij niet in hun hoofd, de melodie die zij lezen, precies zo als wij de klank van de woorden kennen die we lezen: “Bach” of “Homenaje” (spreek uit ‘bag’ en ‘omenache’). Wie leest de kaft van Chillida’s boek, nee, niet de alfabetlezer, noch de notenbalkmusicus, hier gaat een andere gedachte schuil, achter deze kerven.

Het zijn negatieve volumes. Er is klei weggenomen uit de kaft, niet klei opzij gedrukt, dan zou er een bolling te zien zijn langs de lijn, hier is de kerf echt een holte, een ruimte, een pad, een spoor. Sporen die wijzen naar een begin en een plotseling eind, naar een geschiedenis die zich voortploegt door de tijd. Een geschiedenis als een straat in de stad, rond het ontwerp voor een plein. Lees niet alleen de lijn, de kerf, maar vooral ook het vlak dat er tussen ongeschonden blijft, dat zich aaneen weet rond de groeven, en dat zich welft van de rug naar de toeneiging om de pagina’s. Een boek als een burcht met kantelen en transen, een burcht vol kennis, uitrijzend boven de grond, gesloten.

Een boek als eerbetoon. Een intiem eerbetoon vol onleesbare, onontcijferbare sporen als notities, aantekeningen voor de schrijver alleen. Hij zal ze ooit openbaren, elders, in leesbare harmonieën, als de tijd rijp is om ze uit het boek over te nemen. Dan zal blijken of het werkelijk Bachs annotaties bevat die hij maakte bij de Bijbelverhalen die hij toonzette, de componist die muzieklijnen schreef als kerven voor de ziel.

Zelf schrijft Eduardo Chillida:

“Homage to J.S. Bach
Modern like the waves
Ancient like the sea
Always never different
But never always the same”

 

Manuela Klerkx
Chillida en Bach
'Muzieklijnen als kerven voor de ziel.' Prachtige zin en heel typerend. Mooi artikel Jeroen!

1000 Resterende tekens