Klein Vanitas 1996
Kees Goudzwaard
Olieverf op doek 100 x 75 cm
Antwerpen, Zeno X Gallery
Dit werk lijkt zelf een metafoor wanneer je op de titel afgaat. Die doet me denken aan een zin uit Nelson Goodmans beroemde boek Languages of Art: ‘Denotation is the core of representation and is independent of resemblance’.
Dat zou hier op kunnen gaan: Kees Goudzwaard noemt het schilderij ‘klein vanitas’, maar dat wil niet zeggen dat er vanitas op te zien moet zijn. Nabootsing is geen vereiste om te duiden.
Finis Coronat Opus 1626
Hendrick Hondius
Gravure en boekdruk 42 x 28 cm
Amsterdam, Rijksmuseum.
Tegenwoordig is het maken van vanitas schilderijen niet meer zo gebruikelijk. Misschien is de berucht/beroemde diamanten schedel van Damien Hirst wel een van de laatste vanitasobjecten. Die stond een tijdje opgesteld in het Rijksmuseum, waar ze veel vanitas kunstwerken bewaren, zoals deze van Hondius. Vanitas beteken ‘ijdelheid’ en wordt veel gebruikt om de vergankelijkheid van het leven aan te duiden: de toeschouwer wordt aangespoord om zich niet te veel op te houden met de ijdelheden van het leven, die toch maar, net als het leven zelf, snel vergankelijk zijn.
Het plaatje dat boven de tekst staat toont pontificaal in het centrum een gelauwerde schedel: het einde bekroont het werk, luidt de titel van het kunstwerk.
Op de site van het Rijksmuseum staat er de volgende tekst bij:
‘Dit stilleven toont een kamer met boeken en schildersbenodigdheden, zoals een palet, penselen en een ezel. Verder zien we verschillende vanitassymbolen, die verwijzen naar de ijdelheid van het aardse bestaan. Een schedel bovenop de boeken verwijst naar de eindigheid van het leven. De zandloper is snel leeggelopen, de kaars zal snel opgebrand zijn. Kortom, ons is op aarde een kort leven beschoren. Onder het stilleven staat een lange toelichting. 'Finis coronat opus' - 'het einde bekroont het werk' - luidt het motto op de prent, wat verwijst naar de gelukzaligheid die de godvruchtige mens in het leven hierna te wachten staat. Dit wordt gesymboliseerd door de lauwerkrans die op de schedel rust.’
Kees Goudzwaard heeft kennelijk niet zo’n behoefte aan die uitgebreide symbolentaal. Misschien is zijn compositie wel ingegeven door een vanitas stilleven dat hij kende. Misschien ziet hij wel de letterlijk zichtbare eindigheid van de nageschilderde tapestroken op zijn schilderij als symbool. Hoe het ook zij, in zijn titel spoort hij ons aan om aan ijdelheid en vergankelijkheid te denken. Mij wijst het op de steeds kleiner wordende stroken in het schilderij, die naar rechtsboven als in een nachtelijke sterrenhemel oplossen en verdwijnen.