Chillida gaat verder over de ruimte binnen het werk: “Mijn werken zijn massief, omdat ik het mezelf nooit zal toestaan een werk te maken waarvan de binnenruimte niet toegankelijk is”, en verder: “Ik heb een ervaring gehad met de paarden van de San Marco in Venetië. Ik ken die paarden en op een goeie dag, toen ik in New York was, ontdekte ik dat ze daar ook waren voor een speciaal doel, een restauratie of zoiets.
Ik vroeg aan de directeur van het museum of ik de paarden mocht zien.
Ze waren open. Ik kon het paard tegelijkertijd van binnen en van buiten bekijken. Zo was hij veel interessanter. Ruimte kan niet binnen de sculptuur zijn. Om die reden heb ik nooit in brons gewerkt. Ik weet dat het een persoonlijk probleem is, maar ik doe het niet, omdat ik er niet in geloof”. |
||
Anthony Caro antwoordt hierop: “Hoe opmerkelijk! We hebben bijna dezelfde ervaring gehad. Ik herinner me dat ik een briefkaart vond van een Romeins hoofd in brons, dat kapot was. Er zat een groot gat in de zijkant en je kon duidelijk zien hoe dun het brons gegoten was. Terwijl ik naar het brons keek, hoe hol het was, de leegte van het hoofd, realiseerde ik me wat de pretentie van een bronzen gelijkenis is. De werkelijkheid was de verhouding tussen de buiten- en binnengezichten en ruimtes van de schaal. Is brons eigenlijk niet een valkuil voor beeldhouwers?” Het gesprek kabbelt nog even voort. Duidelijk is intussen dat ruimte niet door de beeldhouwers wordt aangeduid als bijvoorbeeld zoiets als ‘leegte met grenzen’. Ze hebben een heel gesprek over materiaal nodig, om het gevoel van ruimte tastbaar te maken. |
Abonneren
Rapporteer
Mijn reacties