Of Jan vorig jaar (2009) toevallig iets heeft opgepikt van de maand van de filosofie weet ik niet, maar het thema was toen ‘verzoening’ en dat was iets waar niet veel filosofen ‘iets mee hadden’. ‘Saai’ was een veelgehoorde klacht en er waren spannender thema’s mogelijk geweest zoals bijvoorbeeld ‘verraad’. (Natuurlijk ingegeven omdat verraad en verzoening iets met elkaar te maken hebben.)
Wat is verzoening? vroeg de filosoof Ad Vennix zich af in een publiekslezing op 1 april (!) van dat jaar. En hij antwoordt zelf: ‘niet de overbrugging van willekeurig welke tegenstelling, maar het herstel van een oorspronkelijke eenheid, die ongelukkige wijze of ten onrechte gebroken of geschonden is.’
Vennix’ artikel probeert een brug te slaan tussen theologie en filosofie en hij doet dat als universitair docent metafysica en kenleer aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. In zijn lezing schetst hij de verschillen en overeenkomsten tussen theologie en filosofie, die voornamelijk een kwestie blijken te zijn van volgorde en de rangorde. Voor mij is zijn artikel vooral een getuigenis van het katholieke denken rond de kerkvader Thomas van Aquino, dat altijd weer opduikt wanneer je je bezighoudt met het thema ‘verzoening’ en met kunstenaars als Toorop, Servaes en Mors. Verzoening is tenslotte een van de allerbelangrijkste onderwerpen binnen de christelijke cultuur. Ik noemde twee bronnen voor de kunstenaar in mijn vorige artikeltje: het leven van de kunstenaar zelf als de ene bron en de geschiedenis van de kunst als de andere bron. Hoewel wat voorbarig, de tentoonstelling is immers nog niet daar, is dat misschien wat Jan Mors voor ogen staat: het verzoenen van zijn eigen beide bronnen. Aan de ene kant de kunstgeschiedenis met het werk van Toorop en Servaes, en aan de andere kant de voorvallen uit zijn eigen leven. In een gesprek dat ik ooit had met Jan Mors zei hij tegen mij dat kunst maken een manier is om na het leven voort te leven, en je zelf over je eigen eindigheid heen te tillen.
Daar sluit Vennix op aan wanneer hij spreekt over ‘verzoening met (het oneindige in ) jezelf’. Daarin zegt hij: ‘ Toch zou ik de stelling willen verdedigen dat de verzoening met je zelf van nature voorafgaat aan de verzoening met de ander, en dat dus ook elk uitwendig conflict (conflict met de ander) geworteld is in een innerlijk conflict (conflict met je zelf). In gewone-mensen-taal uitgedrukt: je moet het eerst eens worden met je zelf, voordat je het eens kunt worden met de ander. Deze zelf-acceptatie is een noodzakelijke voorwaarde voor de acceptatie van de ander.’ Daarna werkte hij het thema van de eindigheid uit: ‘en voor zover hij [de mens] boven zijn eindigheid uitsteekt, is hij niet een beetje minder eindig, maar oneindig. Vandaar de paradoxale conclusie dat ik oneindig moet zijn om mijn eigen eindigheid te kunnen aanvaarden. […] ik zou hier niet zo 'n punt van maken als ik er niet van overtuigd was dat het innerlijk conflict dat aan de wortel ligt van elke uitwendige vijandschap niet zozeer bestaat in het niet willen aanvaarden van de eigen eindigheid als wel in het niet willen aanvaarden van de eigen oneindigheid, terwijl dit laatste toch de mogelijkheidsvoorwaarde is voor de aanvaarding van de eigen eindigheid.[…] hierin bestaat volgens mij de eigenlijke zelfacceptatie: niet in het zich neerleggen bij de eigen eindigheid, maar in het zich verzoenen met de eigen oneindigheid, die zich aan onze eindige, benepen blik, haast onvermijdelijk voordoet als een vijand - als een ongewenste vreemdeling en een lastige indringer.’ (wordt vervolgd)
Abonneren
Rapporteer
Mijn reacties