Terwijl ik mijn video maakte over dit schilderij, (zie ook MZMK), popten er steeds meer vragen bij me op over de leesbaarheid van het landschap. Waaraan is die te danken?
Amsterdam, 24 april 2021. Karel Appel in Galerie Slewe. Horizons of Tuscany.
Wat is er te zien?
Het zijn echt horizonnen, althans de grote schilderijen, van 115 x 300 cm en inderdaad zoals Fuchs opmerkt, horizonnen van boven af gezien.
Laten we beginnen met nummer 18, de eerste brede in de sympathieke catalogus van galerie Slewe.
Het is een panorama. Een panorama van kleuren. Hoe ontstaat zo’n schilderij, hoe komt het dat het een eenheid is, zo esthetisch en zo u wilt, zo mooi, zo rustig?
Rustig ondanks de woeste verfstreken. Noem dat maar rustig. Het is een en al beweging. Ja, dat is zo, maar alleen de bij elkaar horende kleuren, verder is het echt heel verstild, over het geheel, bedoel ik, als je naar het totaal kijkt.
Laten we zeggen, het is een drieluik, tenminste, tot aan de bergen. De bergen en de lucht houden de hele boel bij elkaar. De lucht met zijn lichte grijzen van links tot rechts, de heuvels met hun zwarte kimmen en hun mosterdgroene velden, ook over de volle drie meter breedte.
Daaronder komt pas de kleur. In het linkerdeel de laaghangende mist, aan de overzijde van het donkerblauwe meer, met zijn spiegeling en rode masten, net voorbij de lichtgroene oever.
In het midden de sneeuwblauwe rotsen aan het eind van de roze weg, tussen de twee meren door. Misschien zijn het geen meren, maar gewoon, diepe schaduwen over het land.
Voor de rechter donkerte drie rode cipressen rechtop, alsof cipressen ooit rood kunnen zijn. Ze staan in een glooiend veld van groen en geel gewas, dat opwelt uit een blauw met witte weide.
Is het licht in de verte onheilspellend? Komen donkere wolken op ons af?
Wat is eigenlijk een landschap, iets dat zich voor ons ontrolt of iets dat op ons afkomt? Waarom wordt de verte plotseling, zonder overgang, onderbroken door de voorgrond, alsof er twee schilderijen boven elkaar liggen? Wat roept de diepte bij ons op en hoe eenzaam is de verte. Is dat waar we naar verlangen?
Hier herken ik de woorden van Takuan Soho, over de leegte in het hoofd van de schilder die zich zijn techniek zo eigen heeft gemaakt, dat zijn handen zelf weten wat ze moeten doen, zonder dat zijn verstand ze nog hoeft te sturen. Dit is het denken voorbij, een onderdompeling in het zijn.
Je kunt er Hans den Hartog Jager op nalezen en Rudi Fuchs en het bijzondere Karel Appel, un geste de couleur van Jean-François Lyotard en je zult ontdekken dat het bij de meeste auteurs niet echt over de schilderijen, over het werk zelf gaat, over wat je ziet. Het is allemaal taal. Maar taal kan het beeld niet vervangen. Taal kan onze ervaring van het zien van het kunstwerk aanvullen, maar dan moet de taal wel heel dicht bij het kunstwerk blijven. Wat is er te zien en wat zou dat kunnen betekenen? Is het van belang voor mij, voor ons, voor de wereld? In hoeverre is wat we weten over de kunstenaar van belang om het werk te kunnen zien?
Natuurlijk zijn er woorden van de schrijvers, die een speciale betekenis geven aan het werk en krijgen door het werk. ‘Geste’, of ‘gebaar’, wijst naar de sporen op het doek die onmiskenbaar door een lichamelijke beweging zijn achtergelaten. Een lichamelijke beweging die zijn oorsprong vindt in de intentie van de kunstenaar. Hoe verhoudt dat gebaar zich tot dat van andere schilders, wat zegt het precies over degene die met dat gebaar schilderde. En hoe verhoudt het gebaar zich tot de beweging in het schilderij zelf, tot de verbeelding, tot de kleur?
Het gebaar is het hulpmiddel voor kunsthistorici om de echtheid van een werk van een bepaalde kunstenaar te bewijzen. Want het gebaar is net zo persoonlijk als het handschrift. We zijn weer terug bij Takuan Soho en zijn boekje ‘The unfettered mind’.
Toch moeten wij buitengewoon achterdochtig zijn over wat er precies gezegd wordt over het kunstwerk, want taal gaat graag met ons en met van alles aan de haal. Taal houdt van generaliseren, van dingen die algemene waarde zouden kunnen hebben, die voor iedereen zouden kunnen gelden. Dan is het de taal van de theorie, van het afgebakende gebied, van het gelijk. Kunstwerken doen niet aan theorie, niet aan afbakening en niet aan gelijk. Kunstwerken zijn.
Daarom zijn de Toscaanse landschappen van Karel Appel, net zo als de grote niet-figuratieve werken van Gerhard Richter, een serie, of liever gezegd, een telkens opnieuw beginnen omwille van de spanning in de kunstenaar: wat zou er nu weer, ondanks zichzelf, tevoorschijn komen? Wat drijft de kunstenaar om dit thema, dat hij of zij al honderd keer heeft gevolgd, opnieuw te onderzoeken? Ik vermoed precies dát, dat het spannend is om te ervaren of het nog steeds stand houdt in het nieuwe werk. Dat het nog altijd open is en altijd anders kan. Niet per se beter, maar anders.
In Galerie Slewe hangt een deel van de serie van Karel Appel. Een bijzondere en mooie selectie van wat geleend kon worden en die voldeed aan de intentie van de samenstellers. Dit deel van de serie wekt bij mij een vermoeden. Het vermoeden dat de schilder het landschap dat hij voor zich zag heel diep in zich opnam, door niets anders te doen dan te kijken en te kijken en te kijken. Zo diep dat toen hij eenmaal zijn doek had opgespannen en de verf had klaargelegd er niets anders opzat dan te beginnen. Hij ging niet als van Gogh in het landschap zitten penselen wat hij zag. Daarvoor zijn de doeken veel te groot en is het verfgebruik te groot. (Appel is geen Hockney.) Zijn handen gingen doen wat hijzelf niet in de hand had, maar wat in hem gevaren was tijdens het onophoudelijke kijken. Terwijl hij met brede armgebaren de vette, smeuïge verf op het doek uitsmeerde. Dat er vervolgens weinig anders te doen was dan te beschouwen wat zijn handen hadden gedaan en daar nog wat in rond te prutsen, maar weinig en voorzichtig, pas op, dat je het leven er niet uithaalt. Dit is natuurlijk ook al weer echt een theorietje aan het worden. Dat was niet mijn bedoeling. Dat is wat beeldende kunst vaak met me doet. Dat ik erover na ga denken. Kom, ik ga weer gauw kijken.
Kijken
Wat gebeurt er precies als je het echte werk voor je hebt, in plaats van een plaatje in de catalogus of een foto op internet? Laten we het hebben over de ‘aanwezigheid’ van het werk, van de verf, van de materie, het materiaal, de dikte, het smeuïge, het begin, de aanzet, de afloop.
Jean-François Lyotard, een van de bekende filosofen van het postmodernisme, wisselt in zijn boek Karel Appel, un geste de couleur zijn denken (‘penser’) af met uitspraken van Appel, die hij inzet om te interpreteren, of om zijn eigen interpretaties te bevestigen. Lyotard wil niet zonder de uitspraken van de kunstenaar zelf. Die uitspraken zijn meestal buitengewoon kernachtig. Maar even vaak niet wat de toeschouwer ervaart, maar wat de kunstenaar bezielde. Zijn ze dan leidend voor ons?
Het werk lijkt niet op Toscane. Niet op het gecultiveerde landschap dat wij daar kennen. Het schilderij is veel woester. Toch ademt het wel de sfeer die ik me van daar herinner. Of is dat inbeelding? Misschien betekent de titel alleen dat het ín Toscane is geschilderd. Maar nee, er zijn te veel elementen, vooral de verticale rode streken die ik cipressen noem, waardoor het landschap overtuigend Toscaans is. Kan het komen door de kleuren, door het licht?
Ik stel me voor hoe Appel heeft staan werken om zo’n landschap te schilderen. Er zijn al schema’s in zijn hoofd, het formaat van het doek beperkt het aantal mogelijkheden. Het onderwerp ‘landschap’ stelt zijn eigen voorwaarden: horizon, luchten, voorgrond, perspectief en als je goed thuis bent in de geschiedenis van het landschap, een repoussoir van de bodem tot over de horizon én het terugkeren van de bovenste kleuren in de onderste voorgrond. Zijn de aanwezigheid van de schema’s en de voorwaarden van het onderwerp nu bepalend, of is juist het onttrekken daaraan bepalend en zijn ze daarom nog steeds bepalend. Wat een theoretische kwestie. Kijk naar het schilderij en je vindt alle voorwaarden voor het landschap terug.
Het gaat vast anders. Natuurlijk! We weten dat appel expressief schilderde. De landschappen lijken spontaan op het doek aangebracht. Ook al kennen we wel degelijk voorstudies van hem.
Het idee ‘landschap’ en de horizontale richting van het doek brengen zijn handen vanzelf in horizontale beweging. Hij hoeft niet te denken, hij hoeft geen schema’s, het gebeurt gewoon. Lees Takuan Soho. Wat helpt het mij eigenlijk, als niet-schilder, om te weten hoe de schilder te werk gaat? Wordt het werk daardoor beter of minder goed, meer toegankelijk? Gaat het beter lijken op wat ik weet van Toscane? Is dat wel wat de schilder wil? Ga ik meer genieten en beter begrijpen als ik weet wat de schilder wilde, als ik weet waarom hij deed zoals hij deed? Eerlijk gezegd niet, nee. Laat mij maar mijn eigen vrije, onbevangen kijken. Laat mij maar thuiskomen in het schilderij, aan het eind van mijn ontdekkingstocht, moe wellicht, maar voldaan.
“Je hoeft geen bakker te zijn, om te proeven of het brood lekker is”, zeiden ze vroeger. Dat is misschien wel waar. Maar je weet dan ook niet hoe het brood is gemaakt en wat er in zit. Het zal mij ook niet lukken, want ik kan totaal niet schilderen en zal het ook nooit leren. Het enige wat ik kan, is proberen het schilderij te lezen. Niet hoe de schilder het gebakken heeft, maar hoe ik het proef. Smaakt het?
“Hemels”. Ja echt, Horizon nummer 18 maakt me blij. Omdat het mijn nostalgie wekt naar het Toscaanse voorjaar en de late herfst, omdat het een vergezicht opent waar ik van hou, omdat het zo overduidelijk is opgebouwd uit verfpasta dat ik elke klodder en alle smeersels lekker vind en vooral omdat het schilderij zo geweldig niet-Toscane is, dat het echt Toscane is. Het had echt, in mijn gebrekkige wereldkennis, nergens anders geschilderd kunnen zijn. Niet in Nederland, niet in Frankrijk, niet in New York. De schilder heeft een geheim gevonden wat Toscane eigenlijk echt is. Ik zie het nu ook. Ik krijg het niet onder woorden. Dat maakt me blij. Het schilderij vult mij aan, de gaten in mijn taal, mijn onbeholpen blik. Het is de hoogte tijd voor een reisje terug naar Toscane.